10+5 vragen aan Johan Zoutendijk van Verschueren Orgelbouw

Verschueren Orgelbouw bestaat dit jaar 125 jaar. In 1891 werd de orgelmakerij door Léon Verschueren opgericht in het Limburgse Heythuysen. Zaterdag 5 november wordt het jubileum gevierd met een open dag in de vorig jaar betrokken orgelmakerij in Ittervoort en een concert door Daniel Roth in de Roermondse Munsterkerk. Tussen alle voorbereidingen voor dit feest vond de huidige directeur, Johan Zoutendijk, nog tijd om vijftien vragen van ORGELNIEUWS te beantwoorden.

Text Example

advertentie



Kunt u een hoogtepunt noemen uit 125 jaar Verschueren orgelbouw?
Ons rein-pneumatische orgel in Gulpen (1929) vindt ik heel bijzonder, maar ook een orgel als dat  in de Martinuskerk in Venlo (1952) mag niet onvermeld blijven. Ook een aantal instrumenten uit de periode van de neo-barok getuigen wat mij betreft van een bijzondere kwaliteit (bv. De Lier, Klazienaveen). Uit de periode die ik zelf actief in de orgelmakerij heb meegemaakt zijn de orgels in Göteborg, Dordrecht en Tarragona ‘toppers’. Maar laten we ook vooral de restauraties niet vergeten: Helmond, Cuijk, Leiden (Pieterskerk), Bergen op Zoom. En kwaliteit is niet alleen aan grote orgels voorbehouden: Escharen, Maldegem-Donk (B), Andrichsfurt (A), Eijsden-Breust zijn voor mij stuk voor stuk superinstrumenten.

Wat heeft de geslaagde restauratie van het Robustelly-orgel voor Verschueren Orgelbouw betekend?
Helmond heeft Verschueren Orgelbouw vanuit verschillende perspectieven een enorme ‘boost’ gegeven: De restauratie van 1975 resulteerde in de erkenning van het instrument als ‘toporgel’ (en dat was zeker voor een zuidelijke orgel niet evident!). Het resultaat van de restauratie was zodanig dat we daarmee hoge ogen gooiden bij organisten en orgeldeskundigen. Ook binnen de orgelmakerij heeft Helmond veel teweeg gebracht: dat betrof niet alleen de benadering en restauratiefilosofie, maar ook het ontwikkelen of verfijnen van bepaalde vaardigheden.

De vanzelfsprekendheid waarmee de ‘wereld’ van Robustelly en die van Smits met elkaar versmelten vonden én vinden wij fascinerend en dat heeft voor onze benadering van het concept van een orgel veel betekend. Waarom leent Helmond zich voor allerlei bijzondere combinaties van de twee bloedgroepen, terwijl bij tal van nieuwe orgels de verzameling registers nauwelijks coherentie blijkt te hebben? Een oud-medewerker kwalificeerde die laatste categorie heel beeldend als ‘een dierentuin’.

Welke kansen en bedreigingen ziet u voor historisch georiënteerd bouwen?
De Nederlandse orgelmakers hebben enorm veel kunnen leren bij de restauratie van historische orgels. Dat biedt mogelijkheden als het om een stilistisch passende benadering gaat, maar heeft als nadeel dat het risico bestaat dat je meer kopieert dan creëert. Op termijn is dat fnuikend. Het interesseert niemand of het een historisch correcte oplossing is als het instrument in de beoogde context niet overtuigend functioneert. Van de andere kant zie ik dat sommige buitenlandse collega’s heel inventief zijn, maar dat je zonder degelijke kennis van het werk van collega’s uit vroeger eeuwen je in muzikaal opzicht vaak weinig elementairs te vertellen hebt.

Aan Verschueren Orgelbouw is ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan van de firma het predicaat ‘Bij Koninklijke Beschikking Hofleverancier’ toegekend. Wat betekent dat voor u?
Die toekenning is natuurlijk een hele mooie bevestiging van waar je je als bedrijf al decennia druk voor maakt: een solide en degelijke organisatie met uitstraling. Je merkt dat men vooral in het buitenland veel respect heeft voor dat predicaat.

In de ‘Artisten’ Musikhögskolan te Göteborg hebt u een fraai instrument gebouwd, geïnspireerd door Cavaillé-Coll, een orgelmaker die indirect invloed op Verschueren heeft gehad. In Dordrecht voltooide u in 2007 het prachtige Bachorgel. Het nieuwe instrument voor de kathedraal van Tarragona (Spanje) kent weer een heel andere oriëntatie. Hoe kunt u zo breed werken?
Het begint wat mij betreft met getalenteerd én gemotiveerd personeel. Als er vervolgens ruimte is om vanuit verschillende perspectieven met elkaar in de materie te gaan graven kun je een heel eind komen: Een goede intonateur heeft op basis van de fysieke kenmerken van een pijp een voorstelling hoe die pijp kan klinken. Samen met de collega die weet hoe een orgel uit die school behoort te klinken en een techneut die ‘feeling’ heeft voor welke techniek en vormgeving daarbij passen ontstaat een situatie waarbij 1 + 1 = 3 wordt. Voor het slagen van om het even welk project komt het erop aan dat er sprake is van bevlogenheid en onderling vertrouwen: dat maakt het verschil tussen een goed orgel en een fantastisch orgel.

Verschueren: orgelmaker of orgelbouwer?
Het bouwen van orgels impliceert nieuwbouw. Om op niveau restauratiewerk uit te kunnen voeren moet je misschien nog wel beter onderlegd zijn, hoewel je dan niet als ‘orgelbouwer’ aangemerkt zal worden. Orgelmaker past meer bij ons: werken aan orgels ongeacht of dat nu nieuwbouw, restauratie of onderhoud betreft.

Hoe staat het met de markt voor nieuwe orgels in 2015 en verder?
De periode met x-jaren levertijd ligt achter ons en ik verwacht niet dat die tijden op korte termijn zullen herleven. Wat Nederland betreft zal de markt verder krimpen; nieuwbouw zal waarschijnlijk de uitzondering zijn die de regel bevestigt. Voor nieuwbouw zullen we ons vooral op de export moeten richten en ik denk dat het verstandig is om daarbij verder dan de omliggende landen te kijken…

Op welk niveau staat de Nederlandse orgelbouw volgens u ten opzichte van de internationale orgelbouwwereld?
Er zijn door Nederlandse orgelmakers kwalitatief hoogstaande prestaties geleverd, maar ik denk niet dat we ‘achterover kunnen leunen’. Ik stel vast dat onze voorsprong wat betreft het historiserend bouwen in het buitenland wordt ingelopen.
Bovendien moeten we onderkennen dat het niet alleen van belang is om goede orgels te bouwen; een stuk creativiteit wordt terecht gewaardeerd. In dat kader wordt er dan vaak aan allerlei moderniteiten van Duitse collega’s gedacht, maar persoonlijk vind ik op conceptueel vlak het werk van enkele Franse collega’s zoals Bernard Aubertin of Jean Daldosso minstens zo inspirerend. Wij Nederlanders zouden kunnen scoren door dergelijke ‘spirit’ met degelijke kwaliteit te combineren.

Hauptwerk, sampling van klank, voortgaande digitalisering, toevoeging van digitale registers aan bestaande pijporgels – wat is uw visie?
Het is en blijft voor mij ‘wijn uit plastic bekertjes’. Je kunt gefascineerd zijn door de constructie en de techniek van een orgel, maar uiteindelijk draait het toch echt om de klank. Dat moet je raken en dat maakt dat je steeds weer achter dat orgel schuift en het je ontroert.

Het delicate én ook het betoverende aan een goed orgel is dat de klankschoonheid iets ongrijpbaars blijft die bovendien afhankelijk is van de omgeving en de omstandigheden. Al naar gelang de temperatuur (toonhoogte en tongwerken!), de relatieve vochtigheid (impact op de akoestiek) en de sfeer (impact op de organist) beleef je een orgel anders. Het ‘inblikken’ van orgelklank gaat daar helemaal aan voorbij. Ik ben nog nooit geraakt door een ‘orgel’ met plastic toetsen en microprocessors. By the way: voor een apparaat waar geen wind en orgelpijp aan te pas komt is de benaming ‘orgel’ totaal misplaatst; dat zou men juridisch aan moeten vechten.

Als organist heb je natuurlijk graag een ‘hometrainer’ ter beschikking, maar ik geef dan toch de voorkeur aan een instrument met een ‘ziel’. Vorig jaar heb ik samen met een Duitse collega mijn eigen pedaalclavichord gebouwd en voor meer ‘sentiment’ en ‘kabaal’ verhuis ik naar mijn drukwindharmonium. Op de plaats die in de garage werd ingenomen door mijn electronium staat nu een fiets; wel zo gezond.

Omdat ik mij realiseerde dat er nauwelijks betaalbare studie-orgels gebouwd worden hebben wij het afgelopen jaar aan de ontwikkeling van zo’n hometrainer gewerkt. Het prototype wordt op de open dag op 5 november gepresenteerd.

Welke (andere) nieuwe wegen openen zich voor de orgelbouw?
Het orgel heeft de afgelopen eeuwen vooral in een kerkelijke context gefunctioneerd. Er ligt een enorme uitdaging voor orgelmakers en organisten hoe wij het orgel(gebruik) van de toekomst vorm gaan geven. Ik stel vast dat – zeker in een internationale context – de vernieuwing van het orgel vooral gezocht wordt in technische snufjes en extravagante tools. Ik zou het niet over de boeg van uiterlijk vertoon en effect willen gooien, maar zou in willen zetten op creativiteit en beleving. Ik ben (nog) geen fossiel, maar vind dat, als je je als orgelmaker (te) beperkt voelt met hout, lood en tin, je je achter je oren zou moeten krabben of je wel het juiste vak hebt gekozen.
Plastic violen zijn al lang afgeserveerd; maar we zijn toch nog lang niet klaar met de ‘klassieke’ viool? In de beeldende kunst en de architectuur worden toch ook nog altijd moderne creaties met klassieke materialen gemaakt?

Waar ligt voor u de grens tussen industrieel werk en ambachtelijkheid?
Ik associeer ‘industrieel’ met eenduidigheid en saaiheid, maar bij ‘ambacht’ denk ik aan iets dat uitstraling heeft, iets dat je ‘raakt’, dat een ‘ziel’ heeft. Op het moment dat details die met concept, klank of afwerking van een orgels iets industrieels krijgen is voor mij de lol er af. Als je in de aanloop om tot die artistieke elementen te komen vaardigheden uit de industrie toepast zie ik daar natuurlijk geen probleem in. Willen we als orgelbouwsector vitaal blijven, dan moeten we bekijken welke moderne toepassingen van waarde zijn. Net als een modern machinepark zou je nu CAD-programma’s nauwelijks meer weg kunnen denken bij het bouwen van een orgel.

Ik zie een leuke link met het werk van Joris Laarman. Bij het ontwerpen en realiseren van zijn creaties is een grote rol weggelegd voor moderne technologie, maar het eindproduct beleef je, dankzij het vakmanschap en de ambachtelijke afwerking, als authentiek.

Uw top 10 historische orgels?
Al naar gelang wat er op mijn pad komt verandert de focus op wat je interesseert en inspireert, maar een aantal orgel zijn als referenties ‘blijvertjes’. Ik lepel er een paar in willekeurige volgorde op: Bologna (San Petronio), Amsterdam (Nieuwe Kerk), Laken (B), Murcia (E), Ottobeuren (Heilige Geist-orgel!), Poitiers, Madrid (Palacio Real), Helmond,  Lyon (St. François de Sales), Norden, Brandenburg, Marmoutier (voor de restauratie in elk geval). Sorry, in mijn enthousiasme ben ik de tel kwijt geraakt…

Welk Nederlands orgel van na de Tweede Wereldoorlog is voor u grensverleggend geweest?
Ik weet niet in hoeverre het Marcussen-orgel van de Nicolaikerk in Utrecht als ‘Nederlands’ kan worden bestempeld, maar de impact van dat instrument is zowel direct als indirect enorm geweest.

Uw ‘Droomorgel’ of wat zou Verschueren nog graag eens bouwen…
Er is een aantal ‘historische orgeltypes’ waar ik mij nog graag eens op zou willen storten: een orgel in de stijl van Gillis Brebos, of een instrument geïnspireerd op het werk van de Elzasser Silbermann of Riepp. Maar ook een Duits orgel in de stijl van Wagner of een vroeg-romantisch orgel (à la de Merklin in Murcia) maken mij enthousiast. Ook het idee om iets heel nieuws – zonder referenties naar specifieke historische voorbeelden –  te ontwikkelen vind ik prikkelend.

Dit jaar bestaat Verschueren Orgelbouw 125 jaar. Op 5 november komt Daniel Roth naar de Munster van Roermond. Kunt u al iets onthullen van het programma van de Parijse orgelmeester?
Ik ben wel in voor een verrassing en heb dus geen ‘verzoeknummers’ ingediend. Om de heer Roth een indruk van de klank van het orgel te geven heb ik de cd ‘Latijnse Sferen’ van Hans Leenders opgestuurd en hem wat uitleg gegeven wat voor instrument hij ongeveer kan verwachten. Het programma is nog in de maak dus ook ik wacht in spanning af.