Orgel Grote Kerk Muiden gerestaureerd

Op vrijdag 14 januari wordt het hoofdorgel van de Grote- of St. Nicolaaskerk in Muiden opnieuw in gebruik genomen. Het instrument van zeventiende-eeuwse origine werd onlangs gerestaureerd door de Utrechtse orgelmakers Gebr. Van Vulpen.

Over de bouw van dit van origine 17e eeuwse orgel zijn geen archivalia (contract, rekeningen, kwitanties) bewaard gebleven, zodat de naam van de orgelmaker en het bouwjaar niet zijn overgeleverd. Maar met behulp latere archiefstukken, 19e eeuwse beschrijvingen van het orgel, onderzoek van Muidense organisten (waaronder Koos Damman), en een in 2009/10 uitgevoerde inventarisatie van het pijpwerk bleken deze toch te achterhalen.

Text Example

advertentie



Het orgel is rond 1661 gebouwd door de orgelmaker Johannes Slegel III († ca. 1687) als eenmanuaals orgel (wellicht met een aangehangen pedaal). Basisregister was een (deels bewaard gebleven) Prestant 8′; het orgel had vermoedelijk geen zestienvoets register en geen tongwerk. De manuaalomvang was waarschijnlijk C,D,E,F,G,A-c”’ (kort octaaf). Slegel maakte gebruik van enig – door hem vermaakt – bestaand pijpwerk, waarvan de herkomst niet bekend is.

Slegel verzorgde zelf het onderhoud, in elk geval tot en met 1684. In het Muider kerkarchief zijn vervolgens onder andere stem- en herstelwerkzaamheden gedocumenteerd van Mester Gasper (de plaatselijke schoolmeester/organist Jasper van den Hoek) in de periode 1699-1723, Jan Jansz. de Vries in 1733, en van Matthias Schultze (Schols, Scholtse; een in Amsterdam gevestigd orgelmaker uit de school van Christian Vater) in 1736.

De Amsterdamse orgelmaker Deetlef Onderhorst vergrootte het orgel in 1762.

Na een kerkbrand in 1834, waarbij het orgel vermoedelijk vooral waterschade opliep, heeft Hermanus Knipscheer II (Amsterdam) in 1835 het instrument ingrijpend verbouwd en vergroot. Hij vernieuwde de klaviatuur, de mechanieken en de windladen integraal en hij plaatste nieuwe frontpijpen (de oude ‘verhuisden’ naar het toegevoegde Bovenwerk). Hij behield de vijf bestaande spaanbalgen.

Wat de dispositie betreft handhaafde Knipscheer – met wijzigingen – het prestantenkoor 8′-4′-2′ van Slegel, maar plaatste deze op het Bovenwerk. Slegels vulstemmen gebruikte hij (deels) voor de Mixtuur en de Cornet van het Hoofdwerk; of hij de Mixtuur van het Bovenwerk ook samenstelde met gebruik van Slegel-pijpen, kan niet meer worden nagegaan omdat dit register in 1927 is weggenomen. Knipscheer gebruikte Slegels metalen fluitregisters gedeeltelijk voor de Holpijp 8′ van het Hoofdwerk (Slegels holpijp 8′) en de Holpijp 8′ van het Bovenwerk (Slegels gedekte fluit 4′).

Van Deetlef Onderhorst werden in 1835 diens Bourdon 16′ Discant (aangevuld met nieuwe baspijpen), (minstens) het dubbelkoor van de hoofdwerkprestant 8′, alsmede de Trompet 8′ (deels) hergebruikt. Of de Dulciaan 8′ in 1835 nieuw werd gemaakt of (deels) een bestaand register was, valt niet meer te achterhalen, omdat ze in 1927 is verwijderd en verdwenen. De (huidige) Roerfluit 4′ is vervaardigd met behulp van nog niet identificeerbaar 18e eeuws pijpwerk, gemaakt in de traditie van Christian Müller; dit pijpwerk behoorde oorspronkelijk waarschijnlijk tot verschillende registers en is tot roerfluit vermaakt, hetzij door Knipscheer dan wel tussen 1835 en 1885.

Voor zijn nieuwe concept vulde Knipscheer in 1835 het hergebruikte en gewijzigde 17e en 18e eeuwse pijpwerk aan met nieuw materiaal. Geheel nieuw waren in ieder geval de frontpijpen, de hogere prestantregisters (4′, 3′, 2′) van het Hoofdwerk, de Viola di Gamba 8′ Discant en de (open houten) Fluit 4′ van het Bovenwerk. Behoudens de frontpijpen bleven deze registers ook bewaard.

Een laatste interessant aspect zijn de verschillende bas/discant-delingen, op d/dis voor de Bourdon 16′ en de Trompet 8′ (waarschijnlijk om het basgedeelte in het pedaal te kunnen gebruiken als klankfundament) en op h/c’ voor de overige gedeelde registers, waarbij de deling van de bovenwerkregisters minstens deels uit orgelbouwtechnische overwegingen geschiedde.

Ondanks de uitbreidingen van de orgelkast heeft Knipscheer moeten woekeren met de beschikbare plaatsruimte om zijn concept te realiseren. Een concept met maar liefst twee volledige prestanten 8 voet! In alle nuchterheid kan worden geconstateerd dat het binnenwerk eigenlijk te groot is voor de orgelkast; de consequenties daarvan voor de opstelling van het pijpwerk en de aanleg van de mechanieken, werden door Knipscheer pragmatisch en improviserend opgelost. Even nuchter is de vaststelling dat Knipscheer ook met het oude pijpwerk meer pragmatisch dan systematisch is omgegaan. Daartegenover staat dat Knipscheer een eigentijds en overtuigend klankconcept heeft weten te realiseren waaraan het 17e en 183 eeuwse pijpwerk extra glans geeft.

In 1902 en in 1927 werd het orgel hersteld door de Utrechtse orgelmaker J. de Koff. Bij die laatste gelegenheid – in het kader van een algehele kerkrestauratie – werden de vijf spaanbalgen verwijderd ten gunste van een nieuwe magazijnbalg (aangesloten op de in 1923 geplaatste windmotor) en werd de dispositie gewijzigd: de frontpijpen en de Dulciaan 8′ werden vernieuwd, de Mixtuur van het Bovenwerk maakte plaats voor een nieuwe Viola di Gamba 8′ (van C-H gecombineerd met de Holpijp 8′) en de bestaande Viola di Gamba 8′ Discant van Knipscheer werd omgestemd tot Voix Céleste 8′.

De Utrechtse organist/orgeladviseur Lambert Erné stelde in 1966 een gedetailleerd restauratieplan op, dat voorzag in een herstel van het concept-1835. Het duurde echter tot 1974/1975 voordat dit plan – op enkele details bijgesteld door Willem Retze Talsma, die Lambert Erné na diens overlijden in 1971 als adviseur was opgevolgd – ten uitvoer kon worden gebracht, door de orgelmakers K.B. Blank & Zn (Herwijnen). Met uitzondering van de frontpijpen en de windvoorziening werden alle wijzigingen uit 1927 ongedaan gemaakt.

De voor het orgel funeste – inmiddels gelukkig vervangen – heteluchtverwarming heeft na 1975 ernstige schade aan de houten orgeldelen berokkend, bovendien was de in 1974/75 niet gerestaureerde windvoorziening 35 jaar later wèl aan restauratie toe. Voorts bleek het orgel niet meer waterpas genoeg te staan (het helde wat voorover) en waren de mechanieken te storingsgevoelig. Tenslotte raakte het orgel bij de kerkrestauratie van 1998/99 danig vervuild.

Een en ander maakte een restauratie van het orgel noodzakelijk. Door de Hervormde Gemeente Muiden werd een orgelcommissie ingesteld, bestaande uit de heren Wim van den Bos, Koos Damman en Jan Janssen. Wim Diepenhorst werd als orgeladviseur aangesteld; hij stelde in 2000 een rapport over het orgel op dat als uitgangspunt diende voor een offerte-traject. De opdracht voor de orgelrestauratie werd verstrekt aan de orgelmakers Gebr. van Vulpen te Utrecht. Inmiddels was Wim Diepenhorst in dienst getreden bij de Rijksdienst voor het Culturele Erfgoed (RCE) en was hij om mogelijke belangenverstrengeling te voorkomen teruggetreden als orgeladviseur in Muiden, waarop Peter van Dijk in 2007 als zodanig werd aangesteld.

De inventarisatie van het instrument en de restauratie zelf zijn in 2009/2010 uitgevoerd. Deze restauratie betrof onder meer een conserverend technisch herstel van alle orgeldelen, het voldoende waterpas stellen en stabiliseren van het instrument, en een optimalisering van de mechanieken binnen de door Knipscheer geschapen grenzen. De bestaande stemtoonhoogte van a=435 Hz en steminrichtingen, naar alle waarschijnlijkheid daterend uit 1927, zijn gehandhaafd. Wat betreft de windvoorziening werd – toen er een balgstoel met twee spaanbalgen van Knipscheer uit 1852 (gemaakt voor het orgel in de Hervormde Kerk te Vreeland) beschikbaar bleek te zijn – besloten de qua windkarakteristiek geenszins optimale windvoorziening uit 1927 niet te restaureren, maar te verwijderen en te vervangen door deze Knipscheer-windvoorziening, uiteraard na volledig herstel.

De intonatie is, na herstel van het pijpwerk, uiterst zorgvuldig nagelopen en waar nodig geretoucheerd, met als uitgangspunt het conserveren van het bestaande klankbeeld.

Op vrijdag 14 januari wordt het orgel officieel in gebruik genomen. Tijdens deze bijeenkomst, die begint om 16.00 uur, wordt het orgel bespeeld door Peter van Dijk en Wim Diepenhorst. Op zaterdag 15 januari is er van 10.30 tot 14.00 uur een Open Orgeldag. Om 11.00 geeft Peter van Dijk een toelichting bij het orgel gevolgd door een bespeling door Koos Damman. Daarna is er gelegenheid om het orgel te bespelen. In de kerkdienst van zondag 16 januari (10.00 uur) wordt het orgel kerkelijk in gebruik genomen. Dan wordt onder andere de solocantate ‘Singet dem Herrn’ van Buxtehude uitgevoerd.

 


Dispositie

Hoofdwerk C-f3
Bourdon 16 – B/D (d/dis). Geheel eiken. C-gis 1835, rest 1762
Prestant 8 – C-gis’ front, 1927; rest dubbelkorig, op lade, koor I 1762, koor II 1975
Holpijp 8 – C-h eiken, 1835; c1-dis3 1661; e3 en f3 1835
Octaaf 4 – 1835
Roerfluit 4 – 18e eeuws ‘Hollands’ pijpwerk
Quint 3 – 1835
Octaaf 2 – 1835
Mixtuur III-IV – B/D (h/c’); 1835 samengesteld met pijpwerk 1661
Cornet IV- Disc. af c1; 1835 samengesteld met pijpwerk 1661
Trompet 8 – B/D (d/dis); 1835 gemaakt met delen uit 1762

Bovenwerk C-f3 – alle doorlopende registers zijn gedeeld in B/D op h/c’
Principaal 8 – D-Fis, Gis, Bes-c2 front, 1661; C, G en A 1762; rest binnenpijpen 1661
Holpijp 8 – C-h eiken, 1835; rest metaal, 1661
Viola di Gamba 8 – Disc., af c1. 1835
Prestant 4 – Mélange uit 1835 van pijpen uit 1661 en 1835
Fluit 4 – Geheel eiken, open. 1835
Octaaf 2 – 1661, in de situatie van 1835
Mixtuur III-IV – 1975; reconstructie naar roosters en stokken uit 1835
Dulciaan 8 – 1975

Pedaal C-c1
Aangehangen

Werktuiglijke registers
Tremulant
Manuaalkoppeling – B/D (h/c’)

Klaviatuur: aan de achterzijde; 1835/1975.
Windvoorziening: windmotor (1923) en 2 spaanbalgen (Knipscheer, 1852).
Winddruk: 76 mm waterkolom.
Stemtoonhoogte: a=435 Hz.
Stemmingssysteem: evenredig zwevend

 

Tekst en gegevens: Peter van Dijk, Utrecht

 

© 2010 fotografie: www.orgelfoto.nl