Een fris geluid uit Engeland [RECENSIE]

The Glory of Grosvenor: The Organ of Grosvenor Chapel, Richard Hobson.

Text Example

advertentie



Label: Regent REGCD 234

Tijdsduur: 65:14

Booklet: 8 pagina’s, E

Prijs: € 17,50

Klik hier om dit artikel te bestellen

Grosvenor Chapel in Londen werd in 1730 gebouwd als kapel voor de nieuwe wijk aan de westkant van Mayfair, die tot ontwikkeling gebracht was door de familie Grosvenor. Vandaag de dag is het een anglicaanse parochiekerk met een rijke kerkmuziekpraktijk, waaraan het professionele koor vooral vorm geeft. Veel muzikale activiteiten spelen zich bovendien af rond het orgel dat William Drake hier in 1991 bouwde, daarbij gebruik makend van de kas van het oorspronkelijke orgel uit 1732. Het eerste concert op het nieuwe orgel werd door niemand minder dan Gustav Leonhardt gegeven.

Het instrument, met 21 stemmen op twee manualen en pedaal, is geheel gemaakt in de stijl van het klassieke Engelse orgel van rond 1800. Het is rijk aan tertsregisters, namelijk twee cornetten en een sesquialter. De Cornet van het “Great Organ” spreek alleen in de discant, die van het “Swell Organ” over het hele klavier, maar deze is verdeeld in bas en discant. Dat biedt de mogelijkheid om deze laatste Cornet als echo van de eerste te laten horen, zoals in de Voluntary in d van Walond.

Het “Great Organ” heeft een grote omvang. Dit klavier begint al op G van het contraoctaaf. Het tweede manuaal is voorzien van een zwelkast, zoals toen al in Engeland voorkwam (ook Engelse klavecimbels uit die tijd werden wel van een zwelmechanisme voorzien). De intonatie van het Drake-orgel is tamelijk kamermuzikaal gehouden, in verband met de grootte en de akoestiek van de kapel. De “Stopt Diapason” heeft de voor het Engelse orgel zo typerende kwinterende klank. Het orgel is in een onevenredig zwevende temperatuur gestemd, de zogenaamde “Grosvenor Temperament”. Details daarover kunnen worden nagelezen op de website van de orgelbouwer www.williamdrake.co.uk

Het programma dat organist Richard Hobson op deze cd speelt, geeft een goed overzicht van de ontwikkeling van de Voluntary tussen ca. 1750 en 1810. In de muziek van Greene, Boyce en Stanley (van deze drie speelt Hobson niets) krijgt de Voluntary zijn karakteristieke vorm en stijl: een langzaam openingsdeel voor het “Full organ” of voor de grondstemmen, gevolgd door een fuga of een concertoachtig snel deel, waarin één of meer solostemmen (trompet, cornet of fluit) naar voren komen.

Richard Hobson vestigt in zijn programma de aandacht er op hoe deze ontwikkeling verder gaat bij componisten als William Russell, Thomas Gladwin, John Keeble en John Bennett. Geleidelijk breidt de voluntary zich uit tot drie of vier delen, analoog aan de klaviersonate, en duurt dan ook soms meer dan tien minuten. Bij Gladwin heet zo’n voluntary dan ook ineens “Sonata”.

Tegelijkertijd wordt de voluntary meer virtuoos en doet de invloed van de “galante stijl” zich gelden. Deze stijl werd o.a. verbreid door het werk van Johann Christian Bach, die in die dagen in Engeland bewonderd werd. Anderzijds kom je ook nog wel eens oudere vormen tegen, zoals in het openingsdeel van de eerste Voluntary van Russell, dat een laat voorbeeld is van de Italiaanse “durezze e ligatura”-stijl.

Richard Hobson speelt deze muziek levendig en raak, ritmisch uiterst precies, fijnzinnig en gevoelig waar dat gewenst is, en in ieder geval steeds boeiend. Prachtig, met beheerste ernst, speelt hij de “Dirge” (= klaagzang) die Thomas Attwood voor de uitvaart van Lord Nelson componeerde.

De mogelijkheden van het zeer fraai klinkende Drake-orgel gebruikt Hobson uitstekend. Op de juiste momenten maakt hij bovendien een effectief gebruik van de zwelkast. De vele fraaie solostemmen komen alle aan bod.

Het booklet geeft voldoende informatie over de gespeelde muziek en vermeldt alle registraties. Kortom: een geslaagde, mooie presentatie van een interessante episode uit de orgelmuziek. [BERT WISGERHOF].

© 2006 www.orgelnieuws.nl