Gerritsz-orgel: conservatie of restauratie bediscussieerd?

Text Example

advertentie



Binnenkort moet de rechter uitspraak doen in een juridische procedure over de verlening van de vergunning voor het verwijderen van de orgelkassen van het Peter Gerritsz-orgel (1479) uit de Koorkerk in Middelburg ten behoeve van reconstructie in de Nicolaïkerk in Utrecht. Een viertal deskundigen vraagt zich af of de toekomst van deze ‘kroongetuige van de Nederlandse muziekgeschiedenis’ wel voldoende bediscussieerd is.

Het viertal bestaande uit Dale Carr, Albert Clement, Koos van de Linde en Paul Peeters wil met een onlangs uitgebrachte persbericht de aandacht vestigen op de toekomst van Nederlands oudste orgel. “Een reconstructie met het bestaande materiaal van het Gerritsz-orgel brengt onomkeerbare ingrepen met zich mee. Dat wist voorgoed sporen uit. Een discussie hierover heeft niet wezenlijk plaatsgevonden”, aldus Paul Peeters vanuit Göteborg. Peeters c.s. delen de mening van de initiatiefnemers van het reconstructie van het Gerritsz-orgel niet dat de monumentale waarde van het orgel vooral in de klank is gelegen.”Daarvoor heeft het pijpwerk in de loop van de eeuwen teveel ingrepen ondergaan en is het pijpwerk te lang in onbruik en opgeslagen geweest”.

Het vier orgeldeskundigen hopen dat de discussie over de toekomst van het Gerritsz-orgel op gang blijft. “Nu de noodzakelijke discussie over de toekomst van het orgel alleen nog maar via kostbare en tijdrovende juridische procedures gevoerd lijkt te kunnen worden, kan alleen maar worden gehoopt dat de rol van kroongetuige van de Nederlandse muziekgeschiedenis voor dit orgel niet spoedig door een ijdel restaureren zal zijn uitgespeeld.”

Voor de volledigheid wordt onderstaand de volledige tekst van het persbericht weergegeven.

PERSBERICHT

“Wanneer een orgel alleen wordt gezien als een verzameling cultuurhistorische brokstukken, die nooit meer tot klinken kan komen, betekent dit dat men het als belangrijk object conserveert en exposeert, maar als muzikaal monument verloren verklaart”. Met deze motivatie heeft aldus een recente nieuwsbrief de Nederlandse Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) stelling genomen in de discussie of het oudste orgel van Nederland mag worden gerestaureerd. Hoewel het Gerritsz-orgel (1479/1547) afkomstig uit de Nicolaïkerk te Utrecht al 123 jaar als museumstuk eigendom van de Nederlandste Staat is, is volgens de RCE de monumentale waarde ervan vooral in de klank gelegen. Onafhankelijke deskundigen wereldwijd daarentegen bepleiten dit unieke orgel niet te restaureren, maar als museumstuk te blijven conserveren.

Op initiatief van de Vereniging voor Noord Nederlandsche Muziekgeschiedenis (VNM) werd het Gerritsz-orgel in 1886 van rijkswege aangekocht om het door opstelling in het Rijksmuseum te conserveren. Het speelbaar maken vormde geen onderdeel van dit conserveringsprogramma. In de jaren 1950 adviseerde Monumentenzorg het orgel te plaatsen in de, na verwoesting in 1940, herbouwde Koorkerk te Middelburg. De Nederlandste Staat stelde deze kerk inclusief orgel voor een periode van 100 jaar ter beschikking aan de Vereniging van Vrijzinnige Hervormden in Middelburg. In 1952 werden de beide orgelkassen (voor Blokwerk, Bovenwerk + Pedaal en voor het Rugwerk) en de frontpijpen in de kerk opgesteld. Het weer speelbaar maken van het orgel bleek echter wegens gebrek aan kennis onhaalbaar, waarna het binnenwerk in rijksdepot werd opgeslagen. In weerwil van deze historische ontwikkelingen is de RCE (voorheen RACM) thans andermaal voorstander van restauratie van dit orgel naar een speelbare toestand. Vanuit de rijksdienst is daartoe de Stichting Peter Gerritsz-orgel (PGO) opgericht met als doel “de orgelkas en het instrument op de oorspronkelijke locatie, de Nicolaï-kerk in Utrecht, bijeen te brengen en het complete orgel daar […] te laten klinken”. Het idee dit unieke instrument naar een speelbare toestand te restaureren wordt door deskundigen wereldwijd bekritiseerd. Sinds publicaties uit 1982 en 1991 geniet het voorstel een replica van het instrument te vervaardigen in plaats van het origineel te restaureren internationaal bijval.

Inmiddels is het maken van een “studiekopie” van de toestand 1479 door orgelmakerij Reil in uitvoering. Hiermee hoopt men ervaring met deze “oudste klankbron” op te doen in relatie tot de “originele” locatie. Het idee door het maken van een replica het originele instrument te kunnen vrijwaren voor onvermijdelijk en onomkeerbaar substantieverlies ten gevolge van restauratieve ingrepen wordt dus niet voorgestaan. Voor het originele instrument is het speelbaar maken in de toestand van 1885 voorzien. De muzikale zin daarvan kan worden betwijfeld, omdat – aldus ook de RCE – het oudste concept “slechts in sterk gewijzigde vorm” is overgeleverd. Zo ontbreken bijvoorbeeld alle manuaaltongwerken, ruim 75% van de pijpen van het blokwerk en bijna de helft van het rugwerksplenum. Bovendien is het merendeel van het pijpwerk een halve toon afgesneden. Herplaatsing van het Gerritsz-orgel op de oorspronkelijke locatie in de Nicolaïkerk is bovendien onmogelijk wegens het aldaar in 1956 opgestelde Marcussen-orgel. Voorgesteld wordt daarom een plaatsing in het noordertransept, waar het Gerritsz-orgel zal worden ingesloten tussen muurbogen van geringere hoogte als het instrument zelf. De voorgenomen herplaatsing zou dus zowel historisch, visueel als akoestisch in een situatie zonder precedent resulteren. Waarom na 123 jaar museale conservering alsnog tot een speelbaar maken van het Gerritsz-orgel zou moeten worden overgegaan wordt door RCE en PGO niet nader gemotiveerd.

In juli 2009 besloten Burgemeester en Wethouders van Middelburg op aanvraag van het Rijksmuseum een vergunning voor de verwijdering van de orgelkassen uit de Koorkerk te verlenen. Binnen de vergunningsprocedure adviseerde de RCE/RACM in persoon van één van haar orgelspecialisten officieel namens de minister van OCW over deze aanvraag. Daarmee behartigde de RCE/RACM allereerst de eigen belangen als projectorganisator het orgel in Utrecht te herplaatsen, waarmee aan de van een overheidsinstelling te verwachten

onafhankelijkheid ernstig kan worden getwijfeld. Voorts blijkt de RCE/RACM via haar orgelspecialisten rechtstreeks te participeren in verschillende organisaties welke het voorgenomen project organiseren, ondersteunen dan wel financieren.

Evenals eerder in 2007 diende tijdens de recente procedure een groot aantal deskundigen wereldwijd een zienswijze in bij Burgemeester en Wethouders van Middelburg met het advies geen vergunning voor de verwijdering van de orgelkassen te verlenen. Niettemin is via de recente procedure elke mogelijkheid tot discussie over de toekomst van dit unieke stuk werelderfgoed afgesneden. De Middelburgse Vereniging van Vrijzinnige Hervormden handhaaft daarentegen het standpunt dat het Gerritsz-orgel van rijkswege tot 2052 integraal aan haar ter beschikking is gesteld. Vanuit dit standpunt heeft zij officieel de minister van OCW verzocht de plannen het orgel in Utrecht te plaatsen een halt toe te roepen. In juni 2009 is vanuit deze Vereniging de Stichting tot Bescherming van het Peter Gerritsz-orgel opgericht met het oogmerk de belangen van het orgel veilig te stellen en een wereldwijde wetenschappelijke discussie over de toekomst van dit orgel te bewerkstelligen, uitgaande van de veronderstelling dat de genoemde belangen het best zijn gediend met het expliciete standpunt dit unieke instrument museaal te conserveren. Zowel Vereniging als Stichting stelden inmiddels beroep in tegen de vergunningen voor verwijdering van de orgelkassen uit de Koorkerk. Nu de noodzakelijke discussie over de toekomst van het orgel alleen nog maar via kostbare en tijdrovende juridische procedures gevoerd lijkt te kunnen worden, kan alleen maar worden gehoopt dat de rol van kroongetuige van de Nederlandse muziekgeschiedenis voor dit orgel niet spoedig door een ijdel restaureren zal zijn uitgespeeld.

Dale Carr, Groningen (NL), Albert Clement, Middelburg (NL), Koos van de Linde, Neustadt (DE), Paul Peeters, Göteborg (SE).

Literatuur (selectie):

• J. van Biezen, Het Nederlandse orgel in de renaissance en de barok, in het bijzonder de school van Jan van Covelens. Utrecht, 1995, 708-730.

• B. van Buitenen, ‘Museale orgels onder de hoede van de Rijksoverheid. De kerkorgelcollectie van het Rijksmuseum te Amsterdam’. Tijdschrift van de Koninklijke Vereniging voor Nederlandse Muziekgeschiedenis LVIII-2 (2008), 131-221.

• K. van de Linde, ‘L’état d’origine de l’ancien orgue de l’eglise Saint-Nicolas à Utrecht’. In: M. Pérès, Les orgues gothiques. Actes du colloque de Royaumont – 1995. Paris, 2000,

221-236.

• P. Peeters, ‘Die Ehemalige Orgel der Nikolaikirche in Utrecht. Restaurieren oder kopieren?’ Acta Organologica, 22 (1991), 391-408.

• Henk Verhoef (ed). ‘Het oude orgel van de Nicolaïkerk te Utrecht, Kroongetuige van de Nederlandse muziekgeschiedenis’. Nederlandse Orgelmonografieën 10’. Zutphen 2009.

Wilt u reageren? Dat kan via

info@orgelnieuws.nl

© 2010 www.orgelnieuws.nl

© 2010 fotografie www.orgelfotografie.nl