Maurice Pirenne was priester-musicus. De kerkmuziek die hij schreef is zelden simpel. Dat moest ook niet, vond hij.
’Nou ga je eerst terug naar boven. En dan loop je opnieuw de trap af, maar dan gewóón.” De vader van de kleine Maurice Pirenne riep hem af en toe tot de orde. Maurice had als kind haast. Hij wou zo veel doen. Als twintiger, toen hij kapelaan in Sint Michielsgestel was, zagen ze hem altijd zo hard fietsen dat hij de bijnaam ’het vliegend evangelie’ kreeg.
In het gezin Pirenne uit de Tilburgse Tuinstraat, waar Maurice in 1928 geboren werd, was een carrière in de religiositeit heel gewoon. Vijf van de acht kinderen waren jongens. Van die vijf werden er vier priester. Maar alle acht hadden ze iets poëtisch, hielden ze van taal, van schoonheid, van je goed uitdrukken.
Dat kregen ze waarschijnlijk van beide ouders mee. Hun moeder, Nelly Menting, had eigenlijk journaliste willen worden. Ze schreef veel brieven – het waren de jaren voor de telefoon ingeburgerd was. Vader Louis Pirenne, van oorsprong een Franssprekende Belg uit de buurt van Luik en in de verte familie van de grote historicus Henri, besteedde ook veel zorg aan zijn taal. ’Louis van den elektriek’ was elektrotechnisch ingenieur en had, in de jaren dat de wereld op elektriciteit begon te lopen, een druk leven. ’s Avonds kwam hij tot rust als het gezin een boek las: één las voor, de anderen luisterden. Dat kon een Nederlands, maar ook een Frans boek zijn. De kinderen spraken beide talen vlot, al waren ze beter in Nederlands.
Maurice was verlegen. Als kleine jongen kroop hij achter een stoel als de kapelaan op bezoek kwam. Tegelijk was hij ontzettend slim. Hij was al rijp voor de tweede klas toen hij naar de eerste ging, al deed zich een misverstand voor toen hij een test moest afleggen. Hij kreeg sommen voor zijn neus, maar begreep niet dat hij ze moest oplossen en schreef ze alleen over. „Die jongen is helemaal niet slim”, zei de bovenmeester. „O, moest ik die sommen echt máken?”, vroeg Maurice – en zette er, rats rats, de oplossing achter.
Muziek was bij de Pirennes belangrijk. Ze waren de enige familie die ’s zondags, na de mis in ’t Heike, bleef luisteren naar wat de organist verder nog speelde. Alle kinderen Pirenne gingen met elf, twaalf jaar naar de muziekschool en kregen daarna pianoles. Maurice was daar vroeger mee. Hij zat nog ruim op de lagere school toen hij al pianoles kreeg.
De ene na de andere mannelijke Pirenne vertrok op z’n twaalfde naar het kleinseminarie, de rooms-katholieke versie van het gymnasium. Voor vader en moeder was één priesterzoon wel genoeg geweest: wie naar het seminarie ging, zag je immers maanden niet terug. Theo en Jos waren al toe aan het grootseminarie (de eigenlijke priesteropleiding, vol theologie en filosofie) tegen de tijd dat Maurice en Albert op het kleinseminarie zaten, Beekvliet in Sint-Michielsgestel. Na Maurice’s examen belde hij zijn ouders niet met de uitslag. Ongerust belden zij zelf: was er iets mis, of was hij toch geslaagd? „Ja, wat dacht je dan?”, zei Maurice. Ook op het grootseminarie zou hij de beste van de klas blijven.
In 1952 werd hij tot priester gewijd. Maar kapelaan zijn van een parochie, dat was het toch niet. Zijn hart lag bij de muziek; tegelijk met de priesteropleiding studeerde hij orgel aan het Brabants conservatorium. Na een jaar als dorpskapelaan kreeg hij toestemming om naar Rome te gaan, om aan het pauselijk instituut voor kerkmuziek (het Pontificio Istituto di Musica Sacra) verder te studeren. Toen hij in 1958 terugkwam had hij niet alleen het verhaal dat ze in Italië iets erg lekkers aten: pizza. Hij was nu ook componist.
Hij gaf een tijdje muziek aan de rumoerige pubers van het kleinseminarie, maar daar lag zijn kracht niet. Met jongeren die muzikaal getalenteerd waren, kon hij daarentegen uitstekend overweg. Bij hen was hij geduldig en aanmoedigend. Docent orgel zijn op het conservatorium en op het Instituut voor Kerkmuziek in Utrecht, dat paste hem beter.
De Schola Cantorum ook. In de kathedraal van ’s Hertogenbosch, de Sint Jan, wordt sinds mensenheugenis op hoog niveau gezongen. Dat begint al jong. Haarlem en Utrecht hebben complete Koorscholen (basisscholen met veel tijd op het rooster voor muziek). De Schola Cantorum van Den Bosch zoekt op de basisscholen in de buurt vanaf groep drie naar zangtalent, dat twee keer per week komt repeteren. Maurice Pirenne werd er in 1965 ’rector cantus’, leider van de zang. De Schola Cantorum was een jongens- en mannenkoor, maar onder Pirennes leiding ging de schola ook open voor meisjes en vrouwen. In theorie kun je vanaf je zevende (de ’schola minima’) tot diep in de volwassenheid (de ’schola maior’) bij de Schola Cantorum blijven – als je stem niveau houdt.
Maurice verdeelde zijn tijd tussen het priesterschap, dirigeren, orgel spelen, concerten geven en componeren. Hij had het permanent druk, maar verloor niet zijn vermogen naar mensen te luisteren. Als je hem sprak wist hij nog precies waarover het de vorige keer was gegaan. Hij was gastvrij en gul en nam vrienden graag mee uit eten, maar in het dagelijks leven liet hij het vaak bij een boterham die hij onderweg in de auto opat. Hij woonde inmiddels op zichzelf. De plebaan had hem daar toe aangemoedigd: wonen in het priesterhuis, daar was hij met zijn orgel en zijn piano niet zo geschikt voor.
Als componist werd hij een begrip, zij het voor fijnproevers. Zelf leek hij zich nooit zo bewust van zijn grootheid. In zijn kritiek was hij altijd mild. Werd hem om een oordeel over een compositie van iemand anders gevraagd en vond hij die helemaal niks, dan werd hij niet scherper dan „Het kan ook anders. Je zóu het ook zo kunnen doen.”
Zijn eigen composities waren nooit eenvoudig. De stukken die hij voor samenzang in de kerk bedoelde waren dat misschien nog het meest; maar wat hij schreef voor koor – lange vocale lijnen, vaak polyfoon, ongebruikelijke intervallen – vergt getrainde oren. Dat wist hij, maar als hij de kritiek kreeg dat het ’zo moeilijk’ was, als de vraag kwam of het niet wat makkelijker kon of in een makkelijker bereikbare toonsoort, dan hield hij zijn poot heel vriendelijk stijf. Voor kathedrale muziek mogen de mensen wel een beetje moeite doen, vond hij: „Het moet niet leuk zijn, het moet goed zijn. Dan wordt het vanzelf leuk.”
Toen hij een dagje ouder werd droeg hij het koorwerk over aan de jongere generatie en werd zelf de organist van de Sint Jan. Dat bleef hij tot februari dit jaar, ook toen hij een paar jaar geleden prostaatkanker bleek te hebben. Tot een maand of drie geleden studeerde hij twee-, driemaal per week orgel want hij vond, en bracht dat zijn leerlingen ook bij, dat je iedere dienst opnieuw grondig moest voorbereiden. Deze winter rondde hij nog de compositie van een mis af: de Sint Jansmis.
Aan het seminarie had hij een onblusbare liefde voor voetbal overgehouden. Hij miste geen wedstrijd. Toen Tottenham en PSV begin deze maand tegen elkaar speelden keek hij die wedstrijd van begin tot einde uit, inclusief de verlenging. Maar in de paasnacht, afgelopen weekeinde, was Maurice Pirenne voor het eerst sinds 43 jaar in de Sint Jan niet degene die de Paasjubelzang zong.
Maurice Pirenne werd op 29 november 1928 in Tilburg geboren. Hij overleed op 14 maart 2008 in ’s Hertogenbosch. [ESTHER HAGEMAN]
Met toestemming overgenomen uit Trouw, met dank aan Esther Hageman.
© 2008 www.orgelnieuws.nl
© 2008 fotografie Marion Bruigom