Op vrijdag 11 januari 2013 is het orgel van de Protestantse Jacobuskerk in Rolde opnieuw in gebruik genomen. Het orgel werd gerestaureerd door Mense Ruiter Orgelmakers te Zuidwolde (Gr.).
Het orgel van de Jacobuskerk is op 28 november 1847 in gebruik genomen. Het orgel, het eerste in deze kerk, kan worden aangeschaft dankzij een schenking van de voormalige Rolder predikant, ds. C. Brouwer. Het is een bestaand instrument dat door H.J. Lagendijk namens de firma P. van Oeckelen & Zn. in Rolde wordt geplaatst.
De herkomst van het orgel is niet met zekerheid vast te stellen. Wel zijn er aanwijzingen (onder meer in pijpinscripties) dat het orgel van Westfaalse origine is en rond 1800 gebouwd moet zijn. Uit onderzoek uit 1955 en pijpinventarisatie bij de recente restauratie is gebleken dat het orgel in 1847 zijkantbespeling had met twee manualen en een vrij pedaal (omvang C-f0, naar Westfaalse gewoonten) van drie stemmen. Onbekend is of Van Oeckelen het orgel in 1847 heeft vergroot. Wel wordt de orgelkas op een aantal punten gewijzigd.
Van de verdere lotgevallen van het orgel in de negentiende eeuw is door het ontbreken van archiefstukken niet veel bekend.
Restauratie door Leeflang
Na de Tweede Wereldoorlog is restauratie dringend noodzakelijk geworden. In 1954/55 wordt onder advies van dr. Maarten Albert Vente een, tamelijk ingrijpende, restauratie uitgevoerd door de firma Ernst Leeflang. De manuaalladen worden gerestaureerd, de pedaallade nieuw gemaakt met een omvang van C-d1, het pedaalpijpwerk voor f#0-d1 eveneens nieuw bijgemaakt.
De windvoorziening wordt aangepast waarbij de drie van de vier spaanbalgen vanuit de torenruimte worden verplaatst naar een nieuwe balgstoel met balgkast achter het orgel. Slechts een van de balgen wordt aangesloten op de windmachine. Ook de kanalisatie wordt gewijzigd en deels vernieuwd. De klaviatuur wordt gerestaureerd en voor een belangrijk deel vernieuwd (onder andere het koppelsysteem). Ook het pedaalklavier en de orgelbank worden nieuw gemaakt.
De dispositie en intonatie worden gewijzigd waardoor het orgel een min of meer neobarok karakter krijgt. Het meest oude pijpwerk wordt twee halve tonen opgeschoven, waarvoor groot C en C# nieuw zijn bijgemaakt. De oude pijpwerk is vervolgens op lengte weer afgesneden. Het frontpijpwerk wordt in de oorspronkelijke wijdtemensuren vervangen door nieuwe exemplaren in 33% tin. Zestien houten frontpijpen worden vervangen door metalen pijpwerk.
In de dispositie wordt de Prestant 16’ D van het Hoofdwerk als dubbelkoor toegevoegd aan de Prestant 8’ en vervangen door een Sexquialter II vanaf c0. De Prestant 4’ van het Bovenwerk krijgt eveneens een dubbelkoor. De Trompet 8’ van het Hoofdwerk wordt geheel vernieuwd. Het Bovenwerk wordt op een kantsleep uitgebreid met een Kromhoorn 8’.
De toonhoogte wordt gewijzigd van een halve toon boven normaal naar een kwart toon boven normaal, de min of meer oorspronkelijke toonhoogte. Het orgel krijgt een winddruk van 75 mm waterkolom.
De orgelkast wordt tenslotte van een donkere houtimitatie overgeschilderd naar Pruisisch blauw. De grote houten adelaar onder de middentoren krijgt een plaats aan de zuidmuur van de kerk, een nieuwe cul-de-lampe wordt in stijl bijgemaakt. Het snijwerk bij de pijpvoeten van het front wordt vervangen door nieuw snijwerk , geïnspireerd op de Noord-Duitse barok. Het orgel, dat op de monumentenlijst stond, wordt gerestaureerd met subsidie van Rijk en Provincie. Op 7 april 1955 wordt het in gebruik genomen.
Kerkrestauratie en herplaatsing 1961/66
In 1961 ondergaat het kerkgebouw een restauratie. Alleen het pijpwerk wordt in 1962 door Leeflang opgeslagen op de zolder van de pastorie, de andere orgeldelen blijven in de kerk achter. Omdat het orgel niet of nauwelijks is afgedekt hebben de restauratiewerkzaamheden aan de kerk grote gevolgen voor het nauwelijks afgedekte orgel: 40 cm puin en gruis belandt in het instrument en er is sprake van sprake van schade door onder meer vochtinwerking.
Ten behoeve van de verbouwing van het orgelbalkon, waarbij het zijn huidige aanblik krijgt, wordt de orgelkast geheel gedemonteerd en opnieuw gemonteerd. Hierdoor is de kast echter 15 cm uit het lood komen staan. De orgelkast wordt opnieuw geschilderd in de huidige lichte pasteltinten.
In 1964 kan het kerkgebouw weer in gebruik worden genomen. Het zal nog tot 1966 voor orgelbouwer Eddy Ottes uit Roden de opdracht krijgt het orgel weer in bespeelbare toestand te krijgen. De werkzaamheden hebben eerder het karakter van een restauratie. Bij de kerkrestauratie is een nieuwe muur tussen de kerk en de toren gemetseld. Na deze werkzaamheden blijken de in 1955 nieuw gemaakte balgstoel en -kast geheel te zijn verdwenen. Door de gereduceerde diepte is het niet meer mogelijk deze situatie te herstellen en kan nog slechts één van de drie oude balgen op een nieuwe balgstoel achter de orgelkast worden geplaatst.
Ombouw 1977/1981
In 1970 wordt bij de toenmalige minister van CRM een subsidie aangevraagd voor restauratie van het orgel. De aanvraag wordt afgewezen omdat ‘aan het onderhavige instrument geen monumentale waarde kan worden toegekend’. Het orgel, dat kennelijk opnieuw aan restauratie toe, blijkt de monumentenstatus die het in 1955 nog had inmiddels kwijt te zijn.
Tussen 1977 en 1981 wordt dan toch, gefaseerd, een restauratie uitgevoerd door de firma B. Koch te Apeldoorn; zonder subsidie, zonder adviseur. De ‘restauratie‘ krijgt echter gaandeweg meer het karakter van nieuwbouw met gebruik van bestaande materialen.
De spaanbalg achter het orgel wordt gesloopt ten behoeve van plaatsing van een nieuwe pedaalkas. Bovenwerk en Pedaal krijgen nieuwe lades met beweegbare bodems. De Bovenwerklade blijkt te ruim bemeten waardoor de grootste Trompetpijpen van de lade moeten worden afgevoerd naar een aparte pijpstok. De Hoofdwerklade zelf wordt deels vernieuwd en voorzien van beweegbare bodems.
De windvoorziening wordt gereduceerd tot de beweegbare ladebodems die via het hoofkanaal rechtstreeks zijn aangesloten op de windmachine. De klaviatuurwand met speeltafel en mechaniek wordt geheel vernieuwd, waarbij gebruik wordt gemaakt van moderne materialen.
Opnieuw wordt met pijpwerk geschoven en worden registers vervangen door pijpwerk uit voorraad van de orgelmaker. Niet-verschoven pijpwerk wordt voorzien van nieuwe steminrichtingen. De toonhoogte wordt gewijzigd naar 440 Hz. Het orgel wordt, op een enigszins verhoogde winddruk, in opdracht van Koch Sr. opnieuw geïntoneerd door een oud-intonateur van de firma Stinkens in Zeist. Na het overlijden van senior wordt de intonatie voortgezet door zijn zoon.
Weinig succesvol
De restauratie blijk weinig succesvol. De windvoorziening is niet toereikend, veel pijpen spreken niet of nauwelijks aan, het orgel is permanent ontstemd en de speelaard os zwaar en taai.
In 1985 komt het orgel in onderhoud bij de firma Mense Ruiter Orgelmakers te Zuidwolde (Gr.). Zij stellen een onderhouds- en restauratieplan op.
In 1989 wordt het onderhoud overgenomen door Sicco Steendam. Hij maakt voert enkele wijzigingen in de dispositie uit. De Viola di Gamba 8’ van het Bovenwerk wordt vervangen een Prestant 8’ D. Hiervoor wordt negentiende-eeuws pijpwerk gebruik van (vermoedelijk) H. Lindsen. Het pijpwerk van de Scherp van het Bovenwerk wordt verwijderd waardoor een lege plaatst ontstaat. De oude Woudfluit 2’ wordt vervangen door een Octaaf 2’ en krijgt een plaats op een gereserveerde stok van de pedaallade uit 1981; het overgebleven pijpwerk wordt opgeslagen op de pedaalkast.
In 1990 wordt toch besloten op de restauratieplannen van Mense Ruiter uit 1985 in te gaan en wordt een contract getekend voor herstelwerkzaamheden. Omdat er naderhand twijfels waren gerezen over de plannen brengt Aart van Beek in 1991 namens de Hervormde Orgelcommissie een basisrapport uit over het orgel. Stef Tuinstra die in datzelfde jaar als adviseur en orgeldeskundig bij het orgel wordt betrokken, onderzoekt het orgel en constateert dat 80% van het pijpwerk nog oud is. Daarmee komt een monumentenstatus weer in zicht.
Tuinstra krijgt opdracht een nieuw integraal restauratieplan op te stellen. De situatie van 1847, aangevuld met een aantal waardevolle aanpassingen van later datum, vormt het uitgangspunt van het plan. Voor de invulling van het plan bieden onder meer de resultaten van hernieuwd archiefonderzoek, aantekening van aantekening van amateur-organoloog W.D. van der Kleij, bewaard gebleven klaviatuur, foto- en filmmateriaal van de situatie van voor 1955 diverse aanknopingspunten. In 1995 is het plan afgerond en kon offerte worden uitgebracht. Om financiële redenen werd er voor gekozen de restauratie in meerdere fasen uit te voeren.
Eerste fase restauratie
Dankzij subsidietoekenning kan in 2001 door Mense Ruiter worden gestart met eerste fase van de restauratie. Door Stef Tuinstra uitgevoerde pijpwerkinventarisatie leverde geen concrete verwijzing naar een orgelbouwer op. Wel bevestigde de factuur van het pijpwerk dat het zou gaan om een instrument uit de traditie van Westfalen en/of Oost-Nederland in het eerste kwart van de negentiende eeuw.
De werkzaamheden in de eerste fase richten zich met name op de windvoorziening. De Hoofdwerklade wordt gerestaureerd en ontdaan van beweegbare bodem. Een nieuwe spaanbalg wordt gemaakt naar voorbeeld van het Honhof-orgel in Haaksbergen. De balg wordt geplaatst op een nieuwe balgstoel met omtimmering aan de zuidzijde van de orgelgalerij en aangesloten op een nieuw windmachine. Nieuwe eiken kanalisatie is vervaardigd, eveneens naar Honhof-voorbeeld. De beweegbare bodems van de Bovenwerk- en Pedaalladen worden buitenwerking gesteld. Het pijpwerk werd ongewijzigd herplaatst, met uitzondering van de Trompet, die werd hersteld en bijgeïntoneerd. De eerste fase werd in 2002 afgerond.
Tweede fase en voltooiing van de restauratie
In 2007 is de financiering voor de tweede fase van de restauratie rond. Het historische deel van het orgel in de oude kast (Hoofdwerk en Bovenwerk) komt voor rijkssubsidie in aanmerking. De overige bijdragen (voor onder meer het zelfstandige pedaal uit 1981) zijn afkomstig van diverse fondsen. In 2009 gaat Mense Ruiter met de werkzaamheden van start. Inmiddels is ook besloten een geheel nieuw vrij pedaal te bouwen, waarvoor de scheidingsmuur tussen toren en kerk naar achteren wordt verplaatst. Windlade, mechaniek en het pijpwerk van de Bazuin 16’ en de Trompet 8’ worden nieuw gemaakt. De door Koch geplaatste Bourdon 16’ en Prestant 8’ (beide van onbekende herkomst) is gehandhaafd. Het oude pijpwerk van de Octaaf 4’ (inclusief aanvulling uit 1955) is herplaatst.
De windvoorziening werd uitgebreid met een tweede keilbalg (opnieuw naar voorbeeld van Haaksbergen), geplaatst in boven de in 2001 gemaakte balg. Op het hoofdkanaal werd een nieuwe opliggende tremulant voor het hele werk aangesloten.
De bewaard gebleven manuaalklavieren (met schuifkoppel) zijn gerestaureerd en in de nieuwe klaviatuurwand geplaatst. De registerknoppen die in 1955 nieuw waren gemaakt, zijn opnieuw gebruikt. Voor de positionering kon worden teruggegrepen op foto’s van de situatie van vóór 1981. De registeropschriften zijn op stroken en plaatjes geschilderd door Helmer Hut. Het pedaalklavier is nieuw gemaakt, in stijl passend bij de bouwtijd en herkomst van het orgel. Toets en registermechaniek zijn geheel nieuw gemaakt.
De dispositie van het Hoofdwerk is hersteld naar de situatie van 1847. Een uitzondering is gemaakt voor de Mixtuur die een extra koor kreeg, in de traditie van de orgelmakers Armbrost en Honhof. Het dubbelkoor van de Prestant 8’ is ongedaan gemaakt en de Prestant 16’ D herplaatst, waarvoor de Sexquialter uit 1955 moest wijken. De Trompet 8’ werd nieuw gemaakt in meer Rijnlandse stijl.
De Bovenwerklade is nieuw gemaakt. Hierdoor het mogelijk was de dispositie uit te breiden met de aliquoten Nasard en Terts, waarmee het gemis van de Sexquialter kon worden gecompenseerd. Voor het nieuwe pijpwerk bood het historische pijpbestand voldoende referentie.
Voor de vier nieuw vervaardigde tongwerken wordt de Westfaalse factuur als uitgangspunt genomen. De Trompet 8’ van het Honhof-orgel (1866) in Haaksbergen heeft model gestaan voor de Hoofdwerk-Trompet en de Pedaal-tongwerken van Rolde. De pedaaltongwerken zijn een halve toon wijder genomen, de Bazuin is van volledige bekerlengte. De Dulciaan is een wat vrijere interpretatie van het gelijknamige register uit Haaksbergen.
Het lofwerk op de middentoren is geheel gerestaureerd. Het in 1955 aangebrachte lofwerk is gehandhaafd. Het schilderwerk van de orgelkast is gerestaureerd, waarbij marmerwerk is hersteld en aangevuld. Ook het bladgoud en bronswerk is schoongemaakt een aangevuld. Hier en daar zijn extra kleine kleur- en goudaccenten aangebracht. Het effen schilderwerk is geheel overgeschilderd in een iets bestorvener tint.
Op zaterdag 11 januari 2013 is het orgel in gebruik genomen met een presentatieconcert door adviseur Stef Tuinstra.
Dispositie
Hoofdwerk C-f3
Prestant 16 discant – (O)
Prestant 8 – (L/O)
Holpijp 8 – (O)
Octaaf 4 – (O)
Fluit 4 – (O)
Fluit 2 – (O)
Mixtuur II-III – (O/R)
Trompet 8 – (R)
Bovenwerk C-f3
Prestant 8 discant – (Li)
Fluit doux 8 – (L/O/R)
Prestant 4 – (O/L/R)
Fluit 4 – (O)
Spitsfluit 4 discant – (O)
Nasard 3 – (R)
Superoctaaf 2 – (O)
Gemshoorn 2 – (O)
Terts 1 3/5 – (R)
Dulciaan 8 – (R)
Pedaal C-d1
Bourdon 16 – (K)
Prestant 8 – (K)
Octaaf 4 – (O/L)
Bazuin 16 – (R)
Trompet 8 – (R)
Werktuiglijke registers
Manuaalkoppel – schuifkoppel, (O/L/R)
Pedaalkoppel Hoofdwerk – (R)
Pedaalkoppel Bovenwerk – (R)
Tremulant – opliggend, hele werk, (R)
Windvoorziening: 2 spaanbalgen – (R)
Toonhoogte: a1 = 440 Hz bij 18 graden Celsius
Winddruk: 75 mm wk
Stemming: 1/5 komma Wohltemperierte stemming naar Kellner
Verklaring herkomst pijpwerk
(O) = Historisch pijpwerk, in 1847 aanwezig
(Li) = Historisch pijpwerk (in 1989 toegevoegd), mogelijk van Henricus Lindsen.
(L)= Pijpwerk Leeflang 1955, in 2012 in stijl bijpassend gemodelleerd en geherintoneerd.
(K) = Geplaatst door Koch 1979, onzekere herkomst, deels fabriekspijpwerk 20e eeuw, in 2012 in stijl bijpassend gemodelleerd en geherintoneerd .
R = Mense Ruiter 2012, naar voorbeeld pijpwerk orgel Rolde; de tongwerken naar voorbeeld Honhof te Haaksbergen. Deze zijn weer gebaseerd op een traditionele Westfaalse stijl, die sinds eind zeventiende eeuw nauwelijks is gewijzigd.
Gegevens met dank aan Stef Tuinstra