Vre-ee-de op aa-aar-de… – Frans van der Grijn

Text Example

advertentie



Ik ben waarschijnlijk een van de weinige actieve schrijvers op enkele discussieforums die bij het ‘Ere zij God’ niet als eerste roept: Da’s in a-mineur (of welke toonsoort dan ook) maar bij het horen van deze zo zeldzaam gezongen berijming van Lukas 2:14, warme herinneringen voel opwellen aan mijn kinderjaren in mijn nietige geboortedorpje Tienhoven.

Een dorpje een klein kerkje, een klein 9e eeuws Merovingisch bouwwerk zonder orgel. Het andere dorp, Ameide, vormt samen met Tienhoven één Hervormde Gemeente. Met een behoorlijk grote kerk, altoos en immer – ook in de avondiensten – tot de nok toe gevuld met een zingende gemeente. Zó zingend, dat de predikant van de aanpalende Gereformeerde Kerk mij ooit toevertrouwde dat zij in hun dienst wel eens moesten wachten met zingen tot de “Hervurmden” klaar waren met zingen. (De kerken een beetje te dicht bij elkaar gebouwd?). Okay, het was slechts een “zomers” probleem, dan wilden de deuren nog wel eens open blijven om nog enige verkoeling in het gebouw toe te laten.

Als ik denk aan de organist van onze gemeente, Henk van Egmond, komen soms bijkans deze woorden over mijn lippen: “J’accuse! J’accuse!” Immers, hij is het toch die met zijn spel mij besmet heeft met een ongeneeslijke kwaal? Had hij beroerder gespeeld, dan was ik geëindigd als zo velen opgegroeid in een kerkelijke omgeving: “Orgel? Dat ronkende apparaat dat loeihard en vooral somber klinkt?” Neen, het omgekeerde is de realiteit van elke dag geworden: Het orgel is mijn lust en leven, ja zelfs het 19e eeuwse derivaat “harmonium” heeft mijn méér dan warme belangstelling gekregen. ( Nu nog zelf leren spelen, maar dat terzijde).

En op de een of andere manier sta ik dus met twee benen in twee verschillende “wereldjes” die – heel verrassend – een gemeenschappelijke eigenschap blijken te bezitten: “Als jij iets zegt, dan ben ik het er dus mee oneens. Als jij iets speelt kan ik het stijlgetrouwer,” kortaf noem ik dan dan maar “zwelgen in de verzuiling.”

Diezelfde verzuilingsgedachte tref je aan op een heel bijzondere manier: Als je weinig weet van de techniek van een orgel, en je beperkt je tot veel lezen en weinig zeggen op dit specifieke terrein, maar je schrijft wel humoristische/flauwe/melige (doorhalen wat niet in uw straatje past) bijdragen, dan wordt je daarop afgerekend omdat je weinig weet van de techniek. En soms wil ik dat niet eens, want de “kenners” die het wél zeggen te weten vechten elkaar al net zo hard – of zelfs nog harder! – de keet uit.

Zoals het ‘compromisorgel’ nooit zal gaan bestaan, immers het is vlees noch vis, zo zal de verzuiling ook nooit verdwijnen uit ons “orgelwereldje”. En ik kan niet anders dan zeggen: “Lekker zo laten.” Juist uit die veelheid van meningen, eigengereide opvattingen, halve verketteringen, blijkt toch telkens maar weer dat organisten mensen zijn. En wat moet een orgel zonder mensen? Het klinkt niet meer, het staat nutteloos in de ruimte te wachten op het wonder dat er geluid uitkomt.

Lang leve de organisten, die ondanks alles, hun mond blijven roeren. Mijn enige bezwaar tegen organisten is dit: hun cd’s zijn zo duur, en ik vind dat niet getuigen van enige compassie met mijn situatie dat ik geen recensies kan schrijven en dus geen ‘gratis’ cd’tjes kan scoren. [FRANS VAN DER GRIJN]

© 2005 orgelnieuws.nl