Bernhardt Edskes, Schnitger & Bach in Dordrecht 6 [SCHERP]

Met Bernhardt Edkes ben ik van mening dat een klankbeeld dat aan de Noordduitse barok verwant is en waarin brilliance en gravität samengaan, bij uitstek geschikt is voor het begeleiden van stoere Hollandse gemeentezang.

Het is echter niet zo simpel als Edskes stelt, dat je in een gemeente waar uitsluitend psalmen worden gezongen, moet aansluiten bij het calvinisme en bij die psalmen. Dat klinkt wel heel logisch, maar de verwachte aansluiting bij de praktijk én bij de prediking komt toch niet zo vanzelfsprekend tot stand als menigeen vermoedt. Het ís namelijk helemaal geen “aansluiten bij de traditie van de kerk”, althans niet bij de traditie van déze kerk. In de rechterflank van de gereformeerde gezindte, waar men uitsluitend psalmen zingt, is de prediking vaak méér gestempeld door de Nadere Reformatie dan door de Reformatie. Voor de goede orde: de Nadere Reformatie is de vroomheidsbeweging in protestantse kerk gedurende de 17e en 18e eeuw, die – anders dan de Reformatie van Luther, Calvijn en Zwingli – de nadruk niet in de eerste plaats legt op de leer, maar op de levenswandel en de persoonlijke beleving van het geloof. Het eigen gevoel, de bevinding heeft dan een belangrijke plek. Calvinisten anno 2006 zijn in de praktijk vaak helemaal niet zo calvinistisch, maar veeleer “nader reformatorisch”. Tegen deze achtergrond is het dus niet zo vreemd dat men juist in die kringen gevoelig is voor gevoelige muziek, ontvankelijk is voor muziek waarin emotie een grote plaats heeft – en vaak helemaal niet blij is met een klassiek orgeltype!

Text Example

advertentie



“In alle kerken ligt het Orgelbüchlein van Bach bij het orgel”. Was ’t maar waar!

Franck, Widor en Vierne horen thuis in de concertzaal? Nee, veel van die muziek is ontstaan rondom de liturgie in de Franse kathedralen: je ruikt de wierook erin, je proeft de mystiek. En juist dat mystieke sluit aan bij de belevingswereld van veel mensen uit de gereformeerde gezindte. Ik zeg niet dat ik er blij mee ben, ik signaleer alleen. En ik constateer daarmee dat Edskes’ adagium “dan valt het symfonische orgeltype af” een uitgangspunt is dat niet overeind te houden is in een kerkelijk milieu waarin Nadere Reformatie, gevoel en bevinding een prominente plaats in de prediking innemen.

Waarom wordt in kerken die zich tot voor kort beperkten tot de psalmen nu steeds vaker de roep gehoord om ook gezangen te gaan zingen – en dan niét die klassieke kerkliederen, maar liederen uit Opwekking en uit de Evangelische Liedbundel? Omdat die laatste liederen meer ik-gericht zijn, omdat ze meer het eigen gevoel vertolken, omdat het “goed voelt” – kortom: omdat ze bieden wat de postmoderne mens van zijn of haar McChurch verwacht. Begrijpelijk dus dat een pleitbezorger van het klassieke orgeltype zijn hoop vestigt op denominaties waar hij nog orthodox calvinisme vermoedt. Maar helaas: dat calvinisme is ook in deze afgescheiden kerken al honderd of méér jaar geleden verdrongen door een theologie waarin het persoonlijk gevoel juist een prominente plaats inneemt en waar men dus zéér ontvankelijk is voor zwelkasten, tremulanten en Vox Celestes.

Dick Sanderman, Rijssen