Eindejaarscolumn: terugblik en vooruitblik

Met het heenvliegen van uren, dagen, maanden en weer een jaar, vroeg de redactie enkele van haar meer of minder vaste columnisten eens te mijmeren over het afgelopen jaar en de toekomst van de Nederlandse orgelcultuur. De eersteling in deze reeks was de afscheidscolumn van Peter Sneep, in deel twee slijpt Gerben Mourik de messen in een tikkeltje sarcastische terugblik op 2015 en werpt hij een dromerige blik naar het ideaalbeeld van Nederland orgelland anno 2020.

Text Example

advertentie



 

2015 – De terugblik van de sarcast

Het was me het jaartje wel! Of niet. Wat u wilt… Ook in 2015 waren er weer enorme aantallen orgelconcerten. Merkwaardig genoeg kwamen de bezoekersaantallen die de betreffende orgelcommissies rondbazuinden zelden overeenkwamen met de aantallen die je zag als je als organist een collega ging beluisteren. Gaf Feike Asma zijn fans nog het advies om vooral eens ‘naar anderen te gaan luisteren’, van een orgelpubliek wat gemiddeld 65-plus is valt nu eenmaal niet te verwachten dat men nog openstaat voor vernieuwing. Daardoor is het fenomeen van de ‘vaste’ concertbezoeker die in ‘zijn’ stad of dorp alle concerten van een orgelserie bezoekt, bijna uitgestorven.

 

Opvallend was eveneens dat dié organisten die in het spoor van Meester Feik’ gaan, ook zeer selectief hun repertoire bepalen. Speelde Asma veel nieuwe(re) Nederlandse muziek zoals van Monnikendam, Andriessen en Verwoerd, het repertoire van deze jongeheren (want het aantal orgelspelende dames is, zeker in dit genre, nog immer minimaal) komt niet verder dan de Vijfde van Widor (integraal, welteverstaan). Zet dat maar eens naast de uitspraak van Asma dat ‘we er met het spelen van een Vijfde van Widor echt nog niet zijn’. Dan begrijpt u dat er nog heel wat integratie zal moeten plaatsvinden.

 

Ook op het gebied van orgelbouw was er het genoeg opmerkelijks. Zo was het aantal nieuwbouworgels in barokke stijl in de gereformeerde gezindte weer behoorlijk hoog, waarbij er echter wel progressie te zien is; zo bouwt Edskes tegenwoordig ook zwelwerken (met een Hobo). Gelukkig is Reil ook tot het inzicht gekomen dat een orgel zonder setzer, zwelwerk en 32-voets registers eigenlijk de naam ‘orgel’ niet waardig is.

 

Tevens bespeurt men in reformatorische kringen (na decennia van zeer selectieve Jan Zwart-navolging) een romantische hang naar het barokke verleden van de Duitse goden Bach en Mendelssohn. Daar deze navolging uiteraard niets zegt over de kwaliteit van de betreffende musici c.q. muziek is het tevens verheugend dat de organisten uit deze kringen die het talent en/of de opleiding hebben allen naar de Protestantse Kerk in Nederland (PKN) vertrekken. Als kerkmusicus kun je per slot van rekening niet eten van het spelen ‘for the Lord’, laat staan een huis betalen en/of het gezin onderhouden…

 

Ook in het avondland der adviseurs was er weer genoeg te beleven. Gezien het feit dat de werkgelegenheid voor deze arbeidzame lieden chronisch afneemt, mag men blij zijn met de Generale Synode van de PKN. Die ging in november namelijk akkoord met het volgende voorstel voor wijziging van de Ordinanties – de wijziging is nu voorgelegd aan de classicale vergaderingen – waardoor straks ieder orgel wat zich iets meer moet laten welgevallen dan een stembeurt, via de Vereniging voor Kerkrentmeesterlijk Beheer (VKB) automatisch bezoek van een adviseur krijgt: ‘Inzake het aankopen, bouwen, verbouwen, uitbreiden, restaureren, verkopen of afbreken van een gebouw of een orgel, als bedoeld in artikel 8-4, spreekt het regionale college zich eerst uit nadat het ter zake advies heeft gekregen van door of namens de generale synode aangewezen deskundigen.’ Men zou bijna ontroerd raken van de zorg die hieruit spreekt voor het instrumentarium der PKN. Het gaat hier namelijk niet alleen over historische instrumenten. Wij mogen ook blij zijn dat straks die paar orgels van bijvoorbeeld Flentrop die nog uit de 50-er en 60-er jaren over zijn toch nog een zekere beschermwaardigheid mogen genieten. Wie die extra kosten gaat betalen, is ons niet bekend. Hopelijk is men tegen die tijd van de gebruikelijke procentsnorm voor adviseursprovisie afgestapt…

 

 

2020 – De vooruitblik van de optimist

Anno 2020 is er weer een gezonde spreiding van de orgelconcerten over het land. Jonge en oude organisten krijgen een redelijk honorarium, zo’n 400 euro plus BTW en reiskosten. Verheugend mag het worden genoemd dat een toegangsprijs van 15 euro door het orgelconcertpubliek tegenwoordig net zo gewoon wordt gevonden als door de piano- of kamermuziekliefhebber. Daarvoor krijg je een goed verzorgd concert, koffie, thee en hapje en drankje na afloop.

 

Organisten die een levendige ruilhandel in concerten bedrijven, behoren tot de verleden tijd. Dat hoeft ook niet meer omdat de honoraria hoger zijn, en omdat de spreiding van wie waar speelt per provincie door een overkoepelend orgaan wordt gecoördineerd. O ja, de leden van dat orgaan spelen geen van allen orgel….

 

Erg verheugend is het ook dat de concertduur gemiddeld niet langer is dan 50 minuten (behalve als er een pauze is) en dat een gevarieerde programmering (waarbij het herhalen van werken binnen een provincie in een seizoen niet meer toegestaan is) ook een verjonging van het publiek teweeg heeft gebracht. De instrumenten die niet meer in kerkelijke functie zijn door buitengebruikstelling van de betreffende kerkgebouwen blijven in goede conditie. Er is namelijk een filantropische instelling die geld voor onderhoud beschikbaar stelt (omdat er geen bindende onderhoudsverplichting voor eigenaren van een monument meer is). Een combinatie van gepensioneerde werknemers en orgelbouwers proberen daarbij in goede harmonie de kosten zo laag mogelijk te houden.

 

Organisten spelen in hun eigen regio een belangrijke rol, en geven het vak – zowel het spelen als het onderhouden van het instrument – door aan de jongere garde. De orgeladviseur komt alleen nog om de hoek kijken, waar historisch onderzoek nodig is. De mogelijkheden voor jonge organisten om op de grote stadsorgels te spelen zijn enorm toegenomen. Iedere kerk die een stadsorganist binnen haar muren heeft geeft vier keer per jaar (gratis) gelegenheid om te spelen. Daarbij krijgt men gelijk wat tips en trucs van de vaste bespeler…

 

Gelukkig wordt er nog steeds een groot aantal geluidsopnamen gemaakt. Na muziek van Vierne, Franck, Widor en Reger hebben de Nederlandse organisten zich ook gestort op het bekender maken van orgelmuziek van eigen bodem… De vele combinaties van orgel met andere instrumenten – waarbij jonge organisten via de conservatoria gelegenheid hebben om tijdens de studie veel met anderen te musiceren – hebben daaraan een substantiële bijdrage geleverd…

 

 

© 2015 fotografie Bart van Buitenen