Oogarts Richard Zegers is er voor zevenennegentig procent zeker van: het stoffelijk overschot in Bachs graf is niet van Bach. Voor zijn suggestie om het gebeente met geavanceerde onderzoekstechnieken te lijf te gaan, vindt hij gehoor bij zowel barokspecialist Ton Koopman als de Amerikaanse Bach-expert Christoph Wolff. Nu het bestuur van de Thomaskirche nog om zien te krijgen.
Op 28 juli 1750 stierf Johann Sebastian Bach, volgens de kranten in Leipzig aan de gevolgen van een mislukte oogoperatie. De overledene werd op het kerkhof van de Johanniskirche te rusten gelegd in een sober graf zonder steen of kruis. In de daaropvolgende eeuw zou Bachs faam als componist sterk toenemen, maar niet eerder dan in 1894 vatte het stadsbestuur het plan op het gebeente van de Thomascantor een waardiger rustplaats te gunnen. Bijval alom. Alleen: waar lag dat gebeente precies? Niemand die het nog met zekerheid durfde te zeggen.
De volkstraditie hield het op ‘ongeveer zes voetstappen vanaf de zuidelijke kerkdeur’. Een tweede aanknopingspunt vormde het gegeven dat Bach ter aarde was besteld in een eikenhouten kist, een voorrecht dat hij deelde met niet meer dan elf van de veertienhonderd Leipzigers die in 1750 de geest hadden gegeven. Voldoende aanwijzingen voor een gerichte zoekactie, oordeelden de magistraten. Na drie dagen spitten slaagde een ploegje gravers erin ‘op ongeveer de aangegeven plek’ drie eikenhouten kisten boven de aarde te krijgen. Eén daarvan bevatte ‘het bijna volledige skelet van een oudere man, goed geproportioneerd, niet groot van gestalte, met zware schedel, wijkend voorhoofd, ondiepe oogkassen en forse kaken.’ Bingo?
Een onderzoeksteam onder leiding van anatoom Wilhelm His had opdracht de resten te identificeren, en de mannen van His deden geen half werk. Ze voerden niet alleen een grondige anatomische screening uit, maar vergeleken de aangetroffen schedel bovendien met bekende portretten van de componist. Over de conclusie kon geen misverstand bestaan: His noemde het im höhen Grade wahrscheinlich dat het hier om de meester zelve ging. Waarop het stoffelijk overschot met de nodige plechtigheden werd bijgezet in de herbouwde Johanniskirche. In 1950 zou nog een laatste verhuizing volgen, toen de sarcofaag werd overgebracht naar Bachs ‘eigen’ Thomaskirche. Jaarlijks bezoeken daar sindsdien duizenden bedevaartgangers het graf van de Urvater der Harmonie. Moeten ze vooral ook blijven doen, vindt AMC-oogarts Richard Zegers. Als ze maar niet denken dat Bachs stoffelijk overschot daar écht te vinden is.
Spoorloos
‘Alle vroege levensbeschrijvers melden nadrukkelijk dat Bachs graf spoorloos is’, verklaart Zegers, die via zijn speurtochten door Bachs oogheelkundige ziektegeschiedenis in het geval geïnteresseerd raakte. ‘Volgens Spitta, een van de meest vooraanstaande vroege biografen, is het oorspronkelijke kerkhof zelfs volledig geruimd. Die zes-voetstappen-traditie moet pas veel later zijn ontstaan, ergens in de tweede helft van de negentiende eeuw ofzo.’ Maar de frappante vondst van 1894 dan, precies op de aangegeven plek? Zegers kan er weinig geestdrift voor opbrengen. ‘Die gravers hebben op dubieuze gronden een veldje van veertig vierkante meter uitgekozen, en daar zijn ze gaan spitten tot ze een eikenhouten kist vonden met iets wat voor Bach kon doorgaan. Hoe wisten ze zo zeker dat die kist in 1750 de grond in gegaan was? En waarom zijn ze na de vondst niet doorgegaan met zoeken? Wie weet hoeveel eikenhouten kisten er nog in de directe omgeving zwierven.’
Van barokspecialist Ton Koopman, bij wie hij volgend jaar hoopt te promoveren op zijn artikelen over de ziekteperikelen van Bach en Mozart, kreeg hij twee jaar geleden een kopie toegespeeld van het rapport dat Wilhelm His het stadsbestuur destijds aanbood. Volgens Zegers maakt het document vooral duidelijk dat de anatoom niet in staat was onbevooroordeeld naar zijn studieobject te kijken. ‘His stelt bijvoorbeeld vast dat de binnenkant van het schedeldak een afdruk vertoont van het hersendeel waar de auditieve vermogens zetelen. Daaruit concludeert hij dat die vermogens bij de overledene bovengemiddeld ontwikkeld moeten zijn geweest. Dat was toen al speculatief, maar met de tegenwoordige kennis kun je het moeilijk anders dan larie noemen.’
Maar His beschikte nog over een andere troef. Bij tientallen lijken had hij nauwkeurig bestudeerd hoe de gezichtsmusculatuur op de schedel vastzit. Daarover instrueerde de anatoom een prominente beeldhouwer, Carl Seffner, die hij tevens verzocht een kopie van de gevonden schedel te voorzien van een zo authentiek mogelijk gelaat. Het resultaat leek als twee druppels water op het welbekende portret dat Elias Haussmann in 1746 van Bach vervaardigde. ‘Geen wonder’, zegt Zegers, ‘want dat schilderij had Seffner voor de zekerheid als voorbeeld meegekregen. Wie nu foto’s van de schedel vergelijkt met de portretbuste die Seffner erop boetseerde, zal zich heel wat minder snel laten overtuigen.’
Botuitsteekseltjes
Na de vermeende identificatie is het stoffelijk overschot nog éénmaal grondig onderzocht, weet de oogarts. Bij de verplaatsing naar de Thomaskirche werd plastisch chirurg Wolfgang Rosenthal ingeschakeld om de laatste onzekerheid weg te nemen. ‘Rosenthal meende aanvullend bewijs te vinden in de minieme botuitsteekseltjes aan bekken, lendenwervels en hielbotten, een afwijking die exostose wordt genoemd. Dit was een man geweest die intensief met zijn bekken en beenspieren had gewerkt, constateerde hij, precies wat je van een organist als Bach mocht verwachten. Ten bewijze maakte hij bekken-röntgenfoto’s van elf professionele organisten in zijn omgeving, en warempel – op al die foto’s waren dezelfde vergroeiingen te zien.’
Als bewijsstuk toch wat mager, als Zegers zo vrij mag zijn. Recentelijk deed hij daarom het röntgenonderzoek nog eens dunnetjes over, maar nu op wetenschappelijk verantwoorde wijze: door de bekkenfoto’s van twaalf oudere kerkorganisten te vergelijken met die van een even grote controlegroep. Over de resultaten treedt hij liever nog niet in detail – het artikel waarin hij zijn bevindingen heeft neergelegd, ligt momenteel ter beoordeling bij de redactie van een internationaal medisch tijdschrift. Maar hij laat gewillig doorschemeren dat de twijfels er niet kleiner door zullen worden. Wat hem betreft is er ook maar één manier om die afdoende te bestrijden: het graf heropenen en opnieuw onderzoek doen, ditmaal inclusief een gedegen DNA-analyse. Persoonlijk zou hij daar liever vandaag dan morgen voor naar Leipzig afreizen. ‘Als we een DNA-match kunnen maken met Bachs zoon Carl Philipp Emanuel, die met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid begraven ligt in de crypte van de Michaeliskirche in Hamburg, zijn we gauw klaar. Maar met een paar van de talloze nazaten van de Bachfamilie zouden we ook een heel eind komen.’
Schadevrij verwijderen
Begin vorig jaar vatte hij de koe bij de horens. Via via verzekerde Zegers zich van de belangeloze medewerking van een vooraanstaand forensisch antropoloog, een even vooraanstaand DNA-onderzoeker, de in mobiele CT-scans gespecialiseerde firma Alliance Medical alsmede begrafenisonderneming Tap te Bilthoven, bedreven in het schadevrij verwijderen en weer terugplaatsen van zware grafstenen. In februari 2006 stuurde hij het kerkbestuur van de Thomaskirche een uitvoerig onderzoeksvoorstel toe, vermeerderd met aanbevelingen van Ton Koopman en musicoloog Christoph Wolff. Laatstgenoemde geldt sinds de jongste millenniumwisseling als auteur van de ‘definitieve’ Bach-biografie.
Zes weken later, na de eerstvolgende vergadering van de kerkvaderen, kwam uit Leipzig het antwoord in de vorm van een koel, zesregelig briefje. Namens het bestuur liet de lokale Pfarrer weten dat er de afgelopen eeuwen al heel wat met Bachs resten was gezeuld, en dat het nu toch echt tijd was om hem de eeuwige rust te gunnen. ‘Met andere woorden: vergeet het maar’, verzucht Zegers.
Nou ja, eigenlijk had hij niet anders verwacht. ‘De echte reden is natuurlijk dat ze daar niet het risico willen lopen hun voornaamste attractie te verliezen’, begrijpt hij. ‘Als hier morgen een paar Duitsers aankloppen om DNA-onderzoek te doen aan de resten van Michiel de Ruyter, staat het bestuur van de Nieuwe Kerk ook niet te springen.’ Toch houdt hij nog een sprankje hoop. Mocht zijn artikel over de kwestie de internationale medische pers halen, dan kon het wel eens aardig wat stof doen opwaaien. En zou er dan ook bij het Leipziger kerkbestuur niet een belletje gaan rinkelen? ‘Misschien brengt het wel zoveel teweeg dat die Leipzigers denken: laat die jongen zijn gang maar gaan, we hebben niets meer te verliezen.’
Blijft de vraag of de talloze Bachianen wel zitten te wachten op iemand die erop uit is het gewijde gebeente als onecht te ontmaskeren. Gaat het Zegers, zelf een groot Bach-bewonderaar, niet aan het hart zijn geestverwanten hun Mekka te moeten ontnemen? Maar zo ligt het helemaal niet! Zegers: ‘Ik hoop juist heel erg dat ik me vergis. Mijn insteek is: hoe onwaarschijnlijk het ook lijkt, misschien vinden we in Leipzig harde aanwijzingen dat het tóch Johann Sebastian Bach is die daar begraven ligt. Dan ben ik de eerste die de vlag uitsteekt.’ [SIMON KNEPPER]
Met toestemming overgenomen uit het AMC Magazine
© Simon Knepper 2008
© 2008 www.orgelnieuws.nl