Liszt op Ladegast CD van de maand oktober 2006

Op het Duitse label Membran Music Ltd. verscheen recentelijk een serie van vijf cd’s en één DVD met de orgelwerken van Franz Liszt gespeeld door Martin Haselböck. De redactie van www.orgelnieuws.nl heeft deze serie uitgeroepen tot cd van de maand oktober. Tot en met 31 oktober zijn deze cd’s aantrekkelijk geprijsd.

Text Example

advertentie



Deel 1 t/m 5 van € 18,95 voor € 17,00 per stuk (ex verzendkosten, vanaf twee cd’s géén verzendkosten!)

Box 5 delen + DVD van € 89,90 voor € 80,00 per stuk (géén verzendkosten!)


Al twintig jaar beijvert de Weense hoforganist Martin Haselböck zich in het opsporen en bestuderen van de orgelwerken die Franz Liszt ooit schreef. Naast het opnieuw uitgeven van herontdekte werken, publiceerde hij in 1999 de resultaten van zijn onderzoek in het lijvige boek “Franz Liszt und die Orgel”.

In 2004 begon hij met de integrale opname van het totale orgeloeuvre van Liszt, een project dat wel de muzikale kroon op zijn werk kan worden genoemd. Het klinkende resultaat is inmiddels opgeslagen op vijf zilveren schijven, door de redactie van www.orgelnieuws.nl uitgeroepen tot “CD-van-de-maand oktober”. Een selectie van drie cd’s uit deze reeks werd ter recensie toegestuurd. Alleen dit trio zal dan ook worden besproken.

Hoewel Liszt vooral bekend werd als pianovirtuoos en -componist, had het ook het orgel zijn warme belangstelling als medium voor zijn revolutionaire ideeën over muziek. De muzikale esthetiek bewoog het begin van de 19de eeuw van streng en statisch naar de als modern opgevatte gevoelige dynamische stijl, van kerkelijk naar wereldlijk. De muzikale beleving werd niet langer gevoed vanuit het ratio, maar diende rechtstreeks tot het hart te spreken. Samen met componisten als Wagner, Berlioz en Humperdinck ontwikkelde Liszt in deze geest een nieuwe, antiklassieke instrumentale vorm, de zogenaamde ‘symphonische Dichtung’ (symfonisch gedicht). Weimar, waar Liszt hofmusicus was, werd het mekka van de moderne Duitse muziek en de bakermat van de beweging die bekend werd als de Neudeutsche Schule.

Van huis uit was het orgel als polyfoon maar statisch muziekinstrument het tegenbeeld van de lyriek en de expressiviteit van de opkomende moderne muziekvormen. Orgelbouwer Friedrich Ladegast (1818-1905) begreep die nieuwe muzikale signalen. Hoewel hij dacht en werkte vanuit de Saksische Silbermann-traditie, wilde hij zijn instrumenten bewust een soepele, romantische klank meegeven en voorzien van een rijk palet aan poëtische expressiemogelijkheden.

Frans Liszt, die al was beïnvloed door de ideeën van de Weimarer stadsorganist Johann Gottlob Töpfer over vernieuwing in de orgelbouw, maakte tijdens de bouw van het Ladegast-orgel in de Dom van Merseburg kennis met dit ‘moderne’ klankbeeld. Hij was direct zeer enthousiast over de nieuwe mogelijkheden, die in hoge mate beantwoordden aan zijn wens naar expressiviteit en beloofde ter gelegenheid van de inwijding een grote orgelcompositie te schrijven, getiteld “Präludium und Fuge über den Namen Bach”. Helaas kwam dit werk niet op tijd gereed en liet Liszt zijn leerling Alexander Winterberger op 26 september 1855 een deel uit de Prophetenfantasie van Meyerbeer uitvoeren. Pas het jaar daarop klonk voor het eerste Liszt’s bekende “B-A-C-H” door de gewelven van de Merseburger Dom.

Aan de muzikale mogelijkheden van dit orgel ontleende Liszt ook later veel inspiratie. Composities als “Variationen über Weinen, Klagen, Sorgen, Zagen” en “Evocation à la Chapelle Sixtine” waren gedacht vanuit het dynamische klankpalet van het Ladegast-orgel in Merseburg. Dit in zijn tijd grootste orgel in Duitsland had een belangrijke uitstraling voor ontwikkeling van de moderne, romantische orgelmuziek. Omgekeerd droeg Liszt er ook aan bij dat Ladegast met deze eerste grote opdracht voor eens en altijd op de ‘orgelkaart’ werd gezet. Merseburg werd het startpunt voor een nieuwe, moderne, orgelstijl, waar grote Duitse orgelbouwers als Sauer en Walcker later op voortborduurden.

Het is dan ook niet verwonderlijk dat Martin Haselböck dit onlangs gerestaureerde Ladegast-orgel in Merseburg uitkoos voor de eerste cd van de serie. Ook is het, gezien de innige verwantschap tussen de muzikale opvattingen van de orgelbouwer Ladegast en de musicus Liszt, heel begrijpelijk en terecht dat Haselböck voor zijn opnamen uitsluitend een viertal representatieve Ladegast-orgels verkoos: Ladegast verenigt in zijn instrumenten een laat-barokke glans met een romantische kleurenrijkdom van de grondstemmen.” Hij koos, behalve het grote orgel te Merseburg (IV/P,81) ook de Ladegast-orgels in de Stadtkirche van Köthen (III/P, 47) en die van Hohenmölsen (II/P, 24).

I: Köthen

De eerste van het geselecteerde cd-trio betreft Franz Liszt Orgelwerke II. Martin Haselböck bespeelt het in 1873, als Opus 61 gebouwde Ladegast-orgel van de St. Jacobskirche in Köthen. Achter een neogotisch front gaat een rein-mechanisch instrument schuil met 47 stemmen, verdeeld over Hauptwerk, Oberwerk, Schwellwerk en Pedal. Eén van de opvallendste registers op het Schwellwerk is de Aoline 16’, dat niet een strijkend labiaalregister, maar een doorslaand tongwerk is. Alle manualen zijn uitgerust met één of meer zestienvoets registers. Ladegast voorzag overigens steevast ook zijn kleinere instrumenten (vanaf zo’n vijftien stemmen) van een zestienvoets Bordun, ter verkrijging van de nodige “Gravität”.

Het eerste nummer op deze schijf, het overbekende Präludium und Fuge über B-A-C-H, in de definitieve bewerking van 1870, onderstreept die Gravität ten volle. Wat een feestelijk klankgeweld rolt er bij tijd en wijle langs de gewelven! Zeker als Haselböck in plenumpassages een tremulant bijtrekt, ontlokt dat een machtige siddering aan het instrument.

Het daarop volgende “Orpheus” heeft een geheel ander karakter. Hier overheerst de lyriek van het symfonische gedicht. Ontleend aan de opera Orpheus van Christoph Willibald Gluck, werden eerst arrangementen voor twee- en vierhandig piano geschreven die later, door Alexander Wilhelm Gottschalg, leerling van Liszt, werden omgezet in een ‘orgelgedicht’. Breed neergezette akkoorden en ijl klinkende toonladderfiguren wisselen elkaar in onderscheiden schakeringen af. Het fijnzinnige kleurenpalet van dit Ladegast-orgel komt in dit monumentale werk goed tot uitdrukking.

“Weinen, Klagen, Sorgen, Zagen” is treurmuziek die Liszt in 1862, als gebroken man, ter nagedachtenis aan de dood zijn 20-jarige zoon Daniel componeerde. Het thema nam hij over uit het openingskoor van de Cantate BWV 8 over “Weinen, klagen….” van Johann Sebastian Bach. Juist het indringende dalende chromatische motief vond hij daarvoor een passende bouwsteen. Opstand en berusting, misschien mag ik ook zeggen: aanvaarding, wisselen elkaar af. Op deze cd vertolkt Haselböck invoelend ook twee andere ‘Trauermusiken’. ‘Les morts, oraison (de doden, gebed)’ ter herinnering aan zijn jonggestorven zoon. Het werd oorspronkelijk als orkestwerk gecomponeerd, en in 1862 voor orgel herschreven. En verder als treurmuziek ‘Evocation à la Chapelle Sixtine (1862), het grootste werk op deze cd, dat bijna 15 minuten duurt. Dit werk schreef Liszt een jaar nadat hij naar Rome was vertrokken en bij zijn zoeken naar verdieping regelmatig de Sixtijnse Kapel bezocht. Na het ontvangen van de tijding, dat op 11 september 1862 zijn dochter Blandine na de geboorte van een zoon was overleden, componeerde hij dit van treurnis druipende werk. Vanuit de diepste tonen van het orgel bouwt Liszt een wrange muzikale spanning op. Maar dan klinken daar doorheen etherische klanken die de melodie dragen van het Ave Maria. Fijnzinnig speelt Haselböck deze schakeringen tussen licht en duisternis. Treurmuziek, die je stilzet en tot nagedachtenis stemt.

De websites van Klassik Heute en Musik und Kirche geven deze cd unaniem een 10 met een griffel, de hoogst mogelijke score. Hierin ga ik graag mee. Deze cd laat ervaren tot welk fantastisch resultaat het optimaal op elkaar afgestemd zijn van orgelliteratuur, orgel en organist kunnen leiden. Het begeleidende boekje geeft in drie talen (Engels, Frans en Duits) vrij uitvoerige achtergrondinformatie. Van harte aanbevolen voor iedereen die met dit poëtische orgelgenre van Liszt wil kennis maken.

II: Schwerin

Voor de tweede cd van het trio bespeelt Haselböck het Ladegast-orgel van de Dom te Schwerin. Dit orgel behoort met 84 stemmen, verdeeld over 4 manualen en pedaal, tot de grootste orgels die Ladegast bouwde. Het ook van een neogotisch front voorziene orgel blijkt in de rijzige Dom met meer dan zeven seconden nagalm bijzonder monumentaal te klinken.

Ook op deze cd is de nagalm van de ruimte voldoende in de totaalklank aanwezig zonder de fijne klanknuances te verdoezelen. Een compliment wat mij betreft voor de opnametechnici van dit project.

De speler opent deze cd met ‘Prelude, Fugue et Magnificat’ uit Dante’s symfonie ‘Divina Commedia’, een gearrangeerd werk, geschreven in 1857. Liszt droeg het op aan de componist Richard Wagner, die hij in hoge mate vereerde. Na dit zeer orkestraal klinkende opus, speelt Haselböck ook op deze cd “Weinen, Klagen, Sorgen, Zagen”, treurmuziek die Liszt in 1859, spoedig na het sterven van zijn zoon Daniel componeerde. Deze uitvoering kwam niet alleen eerder tot stand, maar is ook aanzienlijk korter dan de versie op de vorige cd. De zacht kleurende klanken van de verschillende doorslaande tongwerken zorgen voor bijzondere effecten. Na een aantal orgeltranscripties van werken als Wagner’s Pelgrimskoor uit ‘Tannhäuser’ en Guiseppe Verdi’s Agnus uit het Requiem klinkt tenslotte de feestelijke koraalbewerking ‘Nun danket alle Gott’ die Liszt componeerde ter gelegenheid van de ingebruikname in 1884 van het 120 stemmen tellende Walcker-orgel in de Dom van Riga.

Het feeststuk eindigt met een indrukwekkende tutti, dat door het godshuis davert. Je zou bijna in de auto stappen om dat orgel in-het-echt te horen!

Ook deze cd verdient een hoge score op de punten interpretatie, orgel en opnametechniek. Wat het programma betreft, ben ik iets minder enthousiast, omdat de vele korte transcripties van piano- en orkestwerken mij als weinig ‘orgelmatig’ maar matig kunnen boeien. Gezien de missie van het project, om alle orgelwerken van Liszt, óók de vele transcripties, vast te leggen, snijdt deze opmerking geen hout bij de beoordeling.

III: Hohenmolsen

De laatste van het trio werd opgenomen op het orgel van de Stadtkirche St.Peter te Hohenmolsen. Het instrument werd in 1852 door Ladegast gebouwd. Het eveneens mechanische instrument telt 24 stemmen, verdeeld over Hauptwerk (met Bordun 16’ als basis), Oberwerk (met Aeoline 16’als doorslaand tongwerk) en Pedal. De kerkruimte hier blijkt een minimale akoestiek te hebben. Dat heeft als voordeel dat zelfs de fijnste klanknuances goed te horen zijn. En het instrument is in al zijn bescheidenheid alleszins de moeite waard om te beluisteren! Maar voor het weergeven van Liszts oeuvre is deze “droogte” mijns inziens verre van optimaal. Werden in de muziek aanwezige rusten ruimhartig gevuld met de naklank, als ‘antwoord’ van de ruimte, hier valt direct een doodse stilte. Haselböck houdt in de acht eenvoudige koraalbewerkingen die Liszt maakte voor Kardinaal Hohenlohe onverminderd de voorgeschreven tel rust tussen de zinnen aan. Dit zal correct zijn, maar het maakt door het ontbreken van enige galm wèl een wat schoolse indruk.

Om deze bespreking niet nog langer te maken, verwijs ik voor de andere werken op deze cd, die vooral als transcripties moeten worden aangemerkt, naar onderstaande lijst met alle gespeelde werken.

Ook voor deze cd geldt dat de opnametechniek hoogstaand is, het orgel zéér karaktervol als vroeg-romantisch Duits instrument en de interpretatie, zoals door Liszt bedoeld. Toch boeit de gespeelde muziek mij veel minder dan bij de vorige twee cd’s het geval was. Voor wie alle orgelwerken van Liszt wil kunnen beluisteren of wie erg geboeid is door het klankpalet, dat een kleiner Ladegast-orgel als dit biedt, is ook deze cd een hoogstaand klankdocument.

Voor de volledige lijst met gespeelde werken raadpleeg de volgende site: http://www.membran.net/ en zoek op liszt.

© 2006 www.orgelnieuws.nl