Strumphler-orgel Eusebiuskerk Arnhem weer in gebruik na algehele restauratie

Op vrijdag 5 september wordt het gerestaureerde Strumphler-orgel van de Eusebiuskerk in Arnhem opnieuw in gebruik genomen. Het instrument, dat sinds 1962 in deze kerk staat, liep in 2021 ernstige waterschade op en werd in de afgelopen jaren gerestaureerd door Elbertse & Van Vulpen Orgelmakers te Utrecht.

Text Example

advertentie



Het orgel werd oorspronkelijk gebouwd voor de Hersteld Evangelisch Lutherse Gemeente in Amsterdam, dankzij een legaat van Jan Bouwman. Voor de bouw van het orgel meldde zich als eerste de Rotterdamse orgelmaker Andries Wolfferts, kort daarna gevolgd door Johann Michael Gerstenhauer (Monnickendam); Christoffel Bätz (Utrecht) en Johannes Mitterreither (Leiden). 

Bestek

Toch besloot men eerst enkele kundige Organisten te verkiezen, om dispositien en bestek op te maaken, en vervolgens het opsigt van het Orgel te hebben. Deze commissie zou bestond uit Anthonij Munnickhuijsen (1728-1817), organist van de Oude Lutherse kerk, George Nicolaas Starck (1736-1801), voormalig organist en klokkenist in Kaap de Goede Hoop en Johannes Henricus Tammen (1732-1809), organist van de Academiekerk te Groningen. Op 14 februari 1793 was het bestek gereed.

Het kerkgebouw van de Herstelde Lutherse Gemeente op de Kloveniersburgwal in Amsterdam werd op 28 augustus 1793 ingewijd | prent A. van Alphen (uitg.) 1793 / Collectie Stadsarchief Amsterdam.

Vervolgens werden Frans Caspar Schnitger jr. en zijn compagnon Heinrich Hermann Freytag (Groningen), Johannes Petrus Künckel (Rotterdam) en Johannes Stephanus Strumphler (Amsterdam) uitgenodigd een prijsopgave te doen voor het binnenwerk van het orgel; de kassen zouden afzonderlijk worden aanbesteed. Met zijn inschrijving van 18.074 gulden was Strumphler aanzienlijk goedkoper dan de overige kandidaten. Op 18 maart 1793 werd het contract met hem getekend.

Johannes Stephanus Strumphler

Strumphler, afkomstig uit Lippstadt (Duitsland), had het vak mogelijk geleerd bij Johann Patroklus Möller. Vermoedelijk kwam hij omstreeks 1765 naar Amsterdam. Zijn oudste bekende werk is het orgel voor de Evangelisch-Lutherse Kerk van Weesp (1769).

In totaal zijn 36 kerkorgels van zijn hand bekend, maar hij was ook een meester in het vervaardigen van huisorgels in allerlei gedaanten. Daarnaast had hij een aanzienlijk aantal orgels in Amsterdam en omgeving in onderhoud, waaronder die van de Oude- en Nieuwe (Ronde) Lutherse Kerk. Het orgel van de Hersteld Evangelisch Lutherse Kerk te Amsterdam zou veruit het grootste in zijn oeuvre worden.

Ontwerp

Bijzonder is dat niet alleeen het contract met Strumphler bewaard bleef, maar ook twee ontwerptekeningen van Bartholomeus Wilhelmus Henricus Ziesenis (1768-1820), evenals de bestekken voor het maken van de constructie van de orgelkassen, de aankleding, het beeldhouwwerk (vervaardigd door Raphael Gosewijn Plouwie) en het schilderwerk. Het contract met schilder W. Woortman beschrijft onder andere de oorspronkelijke kleurstelling van het orgel: Maghonij Hout coleur, Wit en Goud of Verguld.

Het Strumphler-orgel in de Herstelde Evangelisch Lutherse Kerk in Amsterdam (ca. 1870-1880) | beeld Stadsarchief Amsterdam

Op 2 november 1795 keurden Munnickhuijsen, Tammen en Starck het orgel. Zij verklaarden dat het volkomen voldeed aan het gemaakte bestek. In de periode daarna volgde nog de definitieve afwerking van de orgelkas; de ingebruikneming vond plaats op 1 juni 1796.

Onderhoud in de 19e eeuw

Strumphler bleef het orgel onderhouden tot zijn dood in 1807. Een jaar eerder had hij nog voor 900 gulden werkzaamheden uitgevoerd. Vermoedelijk plaatste hij toen een Quintadeen 8’ op een van de vrije slepen van het Bovenmanuaal.

Strumphler bleef het orgel onderhouden tot zijn dood in 1807. Een jaar eerder had hij nog voor 900 gulden werkzaamheden uitgevoerd. Vermoedelijk plaatste hij toen een Quintadeen 8’ op een van de vrije slepen van het Bovenmanuaal.

Na zijn overlijden kwam het onderhoud via zijn weduwe, meesterknecht Pieter Joseph Tevens, Jan Jacob Vool en Diederik Hendrik Lohman in 1823 in handen van Leonardus van den Brink. In datzelfde jaar werden voor 1.100 gulden schoonmaak- en herstelwerkzaamheden uitgevoerd. Mogelijk leverde Van den Brink een nieuwe Trompet 8’ in het Rugpositief, terwijl de Fagot 16’ naar de laatste vrije sleep van het Bovenwerk verhuisde.

Na het overlijden van Leonardus in 1833 nam zijn zoon Mattheus Joannes Antonius van den Brink het onderhoud over.

Detail Strumphler-orgel | beeld Stadsarchief Amsterdam

Renovatie door J. Batz & Co

Nadat de Goudse organist Nicolaas Johannes Teugen in januari 1834 een rapport over de toestand van het orgel had opgesteld, nodigde de kerkenraad zowel Van den Brink als de firma J. Bätz & Co uit om een prijsopgave te maken voor een grondige renovatie.

Bätz constateerde dat de balgen vrij klein waren in verhouding tot de omvang van het orgel en dat de windladen van Bovenwerk en Rugpositief te bekrompen waren ingedeeld. Het pijpwerk was weliswaar van goede kwaliteit, maar door onoordeelkundig stemmen beschadigd. Hij stelde daarom voor het open pijpwerk langer dan 2 voet van stemlappen te voorzien, nieuwe klavieren en koppelingen aan te brengen en de toonhoogte met een kwart toon te verhogen.

Toonhoogte

Ten aanzien van de klank merkte Bätz op dat de toonhoogte vrij laag was en de stemming niet geheel gelijkzwevend. Ook vond hij de intonatie ruw, scherp en ongelijkmatig. Om de bovenranden van de pijpen te herstellen en stemlappen te kunnen aanbrengen, was de voorgestelde verhoging van de toonhoogte noodzakelijk.

Registerwijzigingen

Tijdens de renovatie verving Bätz een aantal conducten door vervoerstokken, plaatste hij de frontpijpen op houten blokjes met regelbare windtoevoer en wijzigde hij enkele registers: een Viola 8’ (in plaats van de Fluit Travers 8’) en een nieuwe Vox Humana 8’ op het Bovenwerk.

Ook kreeg het orgel een koppeling Pedaal-Hoofdwerk. Vermoedelijk verwijderde Bätz bovendien de meeste dubbelkoren en legde hij een transmissie aan voor de tonen C–G van de Prestant 16’ en Bourdon 16’ van het Hoofdwerk.

beeld Stadsarchief Amsterdam

Wijzigingen door Knipscheer

Vanaf 1852 was het orgel in onderhoud bij Hermanus Knipscheer II. In 1853 wijzigde hij onder andere de Quint 12’ van het Pedaal in een Quint 6’ en kregen de windladen van Hoofd- en Bovenwerk messing strips in plaats van klassieke pulpeten.

Twee jaar later verving hij de Viool di Gambe 8’ van het Hoofdwerk door een ‘nieuwe’ Woudfluit 2’ die grotendeels uit bestaand pijpwerk werd samengesteld. In het Pedaal maakte de Nagthoorn 4’ plaats voor een ‘nieuwe’ Mixtuur IV, eveneens grotendeels samengesteld uit Strumphler-pijpwerk. 

De Echo D 8’ van het Bovenwerk verdween ten gunste van een nieuwe Cornet à Piston 8’ vanaf a. Verder introduceerde Knipscheer een ‘forte’-inrichting, waarmee de tongwerken, Roerquint 6’ en Octaaf 4’ van het Pedaal in één keer konden worden in- en uitgeschakeld.

Latere wijzigingen

In 1886 vervaardigde Pieter Flaes nieuwe windladen voor het Hoofdwerk, waarbij hij de bestaande slepen, stokken en roosters hergebruikte. Deze windladen kregen aan de voorzijde een kleine tweede ventielkast.

Daarnaast kwam er een nieuw pedaalklavier met een wijdere deling en werden de frontpijpen gepolijst. Tot slot werden alle registers naar hun aard geïntoneerd en het orgel gestemd op de lage orkesttoon.

Aanpassen

Zijn opvolger Daniël Gerard Steenkuijl plaatste in 1915/16 een windmotor. Ondertussen had Jan Zwart vanaf 1913 regelmatig publieke bespelingen op ‘zijn’ orgel verzorgd. Naarmate hij meer eigentijdse muziek programmeerde, groeide de wens om het instrument aan te passen.

Jan Zwart (1877-1937) was van 1898 tot zijn dood organist van de Hersteld Lutherse Gemeente; hier afgebeeld aan de klaviatuur met linksboven de registertrekkers van het Zwelwerk | foto Stadsarchief Amsterdam

De Rijkscommissie voor de Monumentenzorg adviseerde echter negatief en verwees voor nader advies naar de Nederlandsche Klokken- en Orgelraad (NKO), waarvan musicoloog Jan Willem Enschedé secretaris was.

Zwelwerk

Mede op Enschedé’s advies werd het orgel in 1922 uitgebreid met een Zwelwerk op kegelladen met pneumatische tractuur, dat naar keuze vanaf het Bovenwerk of het Hoofdwerk kon worden bespeeld. In plaats van de oude spaanbalgen kwam er een grote magazijnbalg. Ook de toonhoogte werd genormaliseerd door het aanbrengen van expressions en het deels verschuiven van het pijpwerk. 

In 1938 werd Piet van Egmond tot organist benoemd. Een jaar later bracht Cornelis Verweys een eigen (vierde) klavier aan, met grotendeels elektrische tractuur voor het Zwelwerk. In 1950 werd de kerk gesloten.

Klaviatuur met vierde manuaal voor het Zwelwerk | foto archief Orgelnieuws.nl

Restauratie 1951-1962

In mei 1951 werd het orgel overgedragen aan de Eusebiuskerk in Arnhem. De firma Flentrop kreeg vervolgens de opdracht het instrument te demonteren en de historische delen in Arnhem op te slaan. Het Zwelwerk vond uiteindelijk een nieuwe bestemming in het orgel van de Vredevorstkerk in Beverwijk.

Van Vulpen

In 1953 kreeg de firma Gebr. van Vulpen (Utrecht) de opdracht het Strumphler-orgel te restaureren en in de Eusebiuskerk te plaatsen. Deze restauratie zou bijna tien jaar in beslag nemen. Het herstel van de orgelkassen werd uitgevoerd door de firma Jacobs-Wernar (Leeuwarden) onder de directie van de kerkrestauratie. Daarbij werd het orgel voor het eerst sinds de bouw opnieuw geschilderd. 

Beelden, snijwerk en kasdelen in het restauratieatelier| beeld Gelders Archief: 1531 – 123, Adrie Schellevis, CC0 1.0 licentie.

Het orgel kreeg een nieuwe windvoorziening, met voor elke lade een kleine magazijnbalg. De van Bätz bleven behouden, maar er kwamen nieuwe balansklavieren en koppelingen. Het pedaalklavier uit 1922 werd gehandhaafd. Ook de wellenborden en wellen bleven grotendeels bewaard; voor het overige was de toetstractuur nieuw. De registertractuur werd eveneens opnieuw aangelegd.

Ingrijpend

Ingrijpend was de restauratie van de windladen. Voor het Rugpositief werden nieuwe laden vervaardigd, terwijl de overige laden werden voorzien van dekplaten, nieuwe ventielkasten en nieuwe ventielen met bijbehorende onderdelen. 

Bij de open metalen pijpen werden de expressions afgezaagd en vervangen door een nieuw opzetstuk met stemkrul.

Dispositiewijzigingen

In de dispositie vonden eveneens veranderingen plaats. De Fagot 16’ keerde terug naar het Rugpositief. Op de vrij gekomen plaats in het Bovenwerk kwam een nieuwe Octaaf 2’. De Viool de Gambe 8’ van Strumphler werd gereconstrueerd.  

In het Pedaal kwam een nieuwe Mixtuur, terwijl de Strumphler-pijpen die sinds 1855 in de Mixtuur waren verwerkt, terugkeerden naar hun oorspronkelijke plaats. Ten slotte reconstrueerde men de Roerquint 12’ en de dubbelkoren in de prestanten en vulstemmen.

In de zomer van 1962 werd de restauratie voltooid. In deze vorm deed het orgel bijna zestig jaar dienst. Alleen in 1985 volgde nog kleine toevoeging: een pedaalkoppel naar het Rugpositief.

Interieur Eusebiuskerk na wederopbouw met het in 1962 in gebruik genomen Strumphler-orgel en Van Vulpen-koororgel | beeld Gelders Archief: 1531 – 123, Adrie Schellevis, CC0 1.0 licentie

Restauratie 2023/2025

Op 9 februari 2021 zorgde een gesprongen waterleiding boven het orgel voor aanzienlijke waterschade aan het instrument. De noodzakelijk algehele restauratie begon in de zomer van 2023.

Lees ook
Flinke waterschade legt Arnhems Eusebiusorgel nog zeker een jaar het zwijgen op

De orgelkassen zijn schoongemaakt en waar nodig hersteld; ontbrekend snijwerk werd bijgemaakt. Het tot 1962 aanwezige fronton is, op basis van bewaarde tekeningen en foto’s, gereconstrueerd. Daarmee is het orgelfront voor het eerst sinds de bouw weer compleet.

Orgelkas en frontpijpen

De trap naar het orgel is verplaatst naar de kerk waarna het corpus van de orgelkas in de bestaande kleurstelling is overgeschilderd. De beelden en het witte snijwerk zijn bijgewerkt, terwijl het blinderingssnijwerk opnieuw is verguld. Deze werkzaamheden zijn uitgevoerd door de firma De Jongh uit Waardenburg.

Met het oog op een betere toegankelijkheid zijn de  achterwand, loopvloeren en trappen uit 1962 gewijzigd en waar nodig vernieuwd. Ook is de volledige elektrische installatie vervangen.

De frontpijpen zijn gerestaureerd en, voor zover ze oorspronkelijk sprekend waren, weer aangesloten. Daardoor beschikt het Hoofdwerk opnieuw over een volledige Prestant 16’. De labia van de pijpen zijn door de orgelmakers opnieuw verguld.

Gerestaureerde orgelkas met rechts de nieuwe trapopgang | © foto Maarten van de Wolf

Windvoorziening

Het orgel kreeg bovendien een volledig nieuwe windvoorziening. In de toren is, tegen de wand van het orgel, een balgstelling gemonteerd waarin acht grote spaanbalgen (9 x 5 voet Rijnlandse maat) zijn gemonteerd. Deze zijn uitgevoerd in grenen met eiken vouwen; de kanalen zijn eveneens van grenen. Voor de detaillering van balgstoel en balgen dienden de orgels van Amsterdam (H’ART-Museum) en Alkmaar (Remonstrantse Kerk) als voorbeeld.

De balgen zijn voorzien van een automatische calcant, maar kunnen desgewenst ook met menskracht worden getreden. Voor Rugpositief en Bovenwerk zijn nieuwe inliggende tremulanten gemaakt. Alle vier de werken hebben een nieuwe afsluiter gekregen.

Nieuwe windvoorziening | beeld Elbertse & Van Vulpen Orgelmakers

Klaviatuur en mechaniek

De bestaande klaviatuur is gerestaureerd. Daarbij zijn de klavieren van Hoofd- en Bovenwerk gewijzigd in staartklavieren. Het pedaalklavier en de orgelbank zijn nieuw gemaakt naar voorbeeld van Strumphler. Ook alle koppelingen en draadwerk zijn vernieuwd.

Aan de dispositie is een koppel Ped-BW toegevoegd. Waar mogelijk zijn de bestaande abstracten behouden; winkelhaken en armpjes uit 1962 zijn vervangen, evenals de dokken en assen.

Klaviatuur in restauratie | © foto Elbertse & Van Vulpen Orgelmakers

Ook de registermechaniek uit 1962 werd gerestaureerd en op onderdelen aangepast aan de nieuwe situatie. Voor de toegevoegde werktuiglijke registers zijn acht trekkers, knoppen en opschriften bijgemaakt. Ten behoeve van de gewijzigde registers zijn enkele registerplaatjes vervangen.

Windladen

De windladen van Hoofd- en Bovenwerk hadden ernstig geleden onder het water en moesten ingrijpend worden gerestaureerd. De aanwezige dekplaten zijn verwijderd, waarna de cancelenramen zijn hersteld en nieuwe dekplaten zijn aangebracht. De in 1962 toegevoegde ventielkasten aan de voorzijde van de laden keerden niet terug.

Bij de lade van het Bovenwerk is de achterste ventielkast gerestaureerd en van een nieuwe bodem voorzien. Voor de tonen C–F kwam een tweede ventiel. Ook bij de laden van het Hoofdwerk is teruggegrepen op de oorspronkelijke situatie: voor de tonen C–G kreeg de lade een nieuwe kleine ventielkast aan de voorzijde, zoals ook in 1886 het geval was. De achterste ventielkast is gerestaureerd en voorzien van een nieuwe bodem. Voor de tonen Gis–dis zijn dubbele ventielen naast elkaar geplaatst.

De sluitingen van de voorslagen zijn gereconstrueerd naar voorbeeld van Flaes, met palmhouten wervels en houten schroeven. De laden van het Rugpositief zijn hersteld, waarbij onder meer de bodems van de ventielkasten zijn vernieuwd. Ook de pedaalladen zijn hersteld; de oorspronkelijke schotjes tussen Octaav 8’ en Bourdon 8’ zijn weer aangebracht. Alle windladen kregen nieuwe pulpeten en de hergebruikte ventielen zijn gerestaureerd en opnieuw beleerd.

Pijpwerk en dispositie

Het pijpwerk is hersteld en waar nodig verlengd om de oorspronkelijke Kamertoon te herstellen. Het vilt in de hoeden van de gedekte pijpen is vervangen door leer. 

Uit de inventarisatie bleek dat in de Woudfluit 2’ van het Hoofdwerk nog de complete Nagthoorn 4’ (Pedaal) en zeven pijpen van de Viool di Gambe 8’ aanwezig waren. Dit bood de mogelijkheid om de dispositie terug te brengen naar de toestand van 1795, met behoud van de Quintadeen 8’, Vox Humana 8’ en Cornet à Piston 8’ in het Bovenwerk.

De Viool di Gambe 8’ keerde terug naar het Hoofdwerk, terwijl in het Bovenwerk de Fluit Travers 8’ en de Echo 8’ zijn gereconstrueerd. De Octaaf 2’ (Bovenwerk) en de Mixtuur (Pedaal) uit 1962 zijn vervallen. Bij de niet-originele koren van de vulstemmen zijn enkele kleine wijzigingen doorgevoerd.

Ingebruikname

De heringebruikname vindt plaats op vrijdagavond 5 september. Stadsorganist Johan Luijmes zal het openingsconcert verzorgen met medewerking van trompettist Tonniek Kievits. Daags daarna is het gerestaureerde orgel onderdeel van de Arnhemse Orgeltocht. Beide evenementen zijn inmiddels uitverkocht. Vanaf oktober 2025 is het orgel in het seizoen 2025/2026 onder meer te oren in een reeks concerten op zondagmiddag, rond feestdagen in een zaterdagavondserie en in zomerconcertserie.

© foto Maarten van der Wolf

Dispositie

Rugpositief C-f3
Prestant 8 – C-d2 in het front, discant dubbel, dubbelkoor dis2-f3 1962
Quintadena 16 – metaal; voeten C-Gis 2025
Fluyt douce 8 – C-fis1 gedekt, vervolg met roeren
Octaav 4
Sexquialter – dubbelkoren 1962/2025
Gedekt fluyt 4 – C-f2 gedekt, rest flespijpjes, f2 2025
Speelfluyt 2 – conisch
Gedekt quint 3 – C-b1 gedekt; h1-b2 flespijpjes, rest cilindrisch
Mixtuur IV-V-VI B/D – bas oud, discant 1795/1962/2025
Flageolet 1- cilindrisch
Fagot 16 – stevels en koppen eiken; bekers cilindrisch op voet
Hoboe 8 – stevels en koppen eiken; bekers conisch op voet

Hoofdwerk C-f3
Prestant 16 – C-Fis en Gis-d2 in het front, e1-f3 dubbel, dubbelkoor cis2-f3 1962;  G 2025
Bourdon 16 – C-H eiken, vervolg metaal
Prestant 8 – op de lade; dubbel vanaf g1; dubbelkoor 1962
Viool di Gambe 8 – licht trechtervormig C-d2 en fis2-b2 1795 overige 1962
Cornet – op verhoogde bank; f3 1962
Holpijp 8 – metaal
Octaav 4
Speelfluyt 4 – conisch
Quint 3 – dubbel vanaf g1; dubbelkoor 1962
Octaav 2 – dubbel vanaf c1; dubbelkoor 1962
Mixtuur 4-5-6 st. B/D – bas oud, discant 1795/1962/2025
Trompet 16 – stevels en koppen eiken, bekers trechtervormig
Trompet 8 – stevels en koppen eiken; bekers trechtervormig

Bovenwerk C-f3
Cornet à Piston – 1855 op kantsleep, vanaf a
Prestant 8 – E-h front; dubbel vanaf f1; dubbelkoor 1962; voeten C,D,Dis 2025
Roerfluyt 8 – metaal
Fluyt Travers 8 – 2025, vanaf c, perenhout, naar voorbeeld Bätz (1831, Utrecht Dom)
Octaav 4
Open fluyt 4 – cilindrisch
Quintadena 8 – 1806, metaal
Nassat 3 – C-h gedekt, discant open, conisch
Woudfluyt 2 – cilindrisch
Echo D 8 – 2025, perenhout, gedekt
Dulciaan 8 – stevels en koppen eiken; bekers cilindrisch op voet
Vox Humana 8 B/D – 1838, stevels en koppen eiken

Pedaal C-d1
Prestant 16 – C-Fis en fis-d1 in het front; G-f op de lade; G en Gis 2025
Subbas 16 – eiken en grenen, gedekt
Roerquint 12 – metaal, C-H 1962, voeten C-A 2025
Octaav 8 – metaal, d1 1962, voeten D-E en Fis 2025
Bourdon 8 – metaal
Octaav 4 – d1 1962
Nagthoorn 4 – gedekt, hoeden en kastbaarden 2025
Nagthoorn 2 – gedekt met roeren
Basuyn 16 – stevels en koppen eiken, bekers trechtervormig
Trompet 8 – idem
Trompet 4 – idem
Cornet 2 – idem

Werktuiglijke registers
Koppelingen: Hoofdwerk-Bovenwerk, Hoofdwerk-Rugpositief, Pedaal-Hoofdwerk, Pedaal-Rugpositief, Pedaal-Bovenwerk
Tremulanten Bovenwerk en Rugpositief
Vier afsluitingen
Ventiel
Calcant

Winddruk: 68 mm. wk.
Toonhoogte: a1 = 415 Hz
Temperatuur: Sorge

Samenstelling vulstemmen

Sexquialter RP

C2 2/31 3/5
c12 2/32 2/31 3/51 3/5

Mixtuur IV-V-VI RP

C1 1/312/32/3
c21 1/312/3
c12 2/321 1/311
c242 2/3221 1/31
c3442 2/3221 1/3

Mixtuur IV-V-VI HW

C21 1/312/3
c2 2/321 1/31
c142 2/321 1/31
c25 1/342 2/3221 1/3
f25 1/3442 2/322

Cornet HW

c142 2/321 3/5

Scherp III-IV BW

C12/31/2
c1 1/312/3
c121 1/314/5
c22 2/321 3/51 1/3

Rogér van Dijk was als orgeladviseur bij de restauratie van het orgel betrokken.