Terug naar de oude kerk

Text Example

advertentie



‘Calvijn schafte de orgelbegeleiding niet af, hij keerde gewoon terug naar de gebruiken in de oude kerk. Daar werd tijdens diensten alleen gezongen en niet op instrumenten gespeeld. De menselijke stem is het mooiste instrument, bovendien door God zelf geschapen. Daarom klinkt in de oosters-orthodoxe liturgie ook alleen maar vocale muziek’. Dat zei de hymnoloog Jan Luth woensdagavond tijdens een lezing over psalmzang in Nederland.

Luth was samen met organist Ewald Kooiman uitgenodigd in het kader van de Calvijnweek van de Vrije Universiteit. Luth sprak over psalmzang in de loop der eeuwen in Nederland, terwijl Kooiman, organist van de VU, diverse psalmbewerkingen liet horen op een van de drie orgels die het Orgelpark, de vroegere Amsterdamse Parkkerk, rijk is.

Dat zo’n avond goed zou passen in de reeks van lezingen, symposia en andere aan Calvijn gewijde activiteiten, was geen punt voor Fred van Lieburg, een van de organisatoren van de week. ,,Toen we met de voorbereidingen bezig waren, kwam dit idee al snel naar boven. De Geneefse melodieën, die na vijfhonderd jaar nog volop worden gezongen, behoren tot de belangrijkste erfenissen van Calvijn.

Luth had een interessant betoog, en Kooiman liet interessante composities, variërend van zeventiende-eeuwers als Sweelinck en Van Noordt, tot negentiende-eeuwse als Bastiaans en De Lange, tot meer hedendaagse als Albert de Klerk en Cor Kee. Er waren aardige anekdotes te horen en er was interessante muziek te beluisteren, maar toch…

Uiterst langzaam

De avond bracht niet wat er van tevoren van verwacht mocht worden. De Geneefse melodieën met hun middeleeuwse kerktoonsoorten werden direct bij de introductie al als ouderwets en moeilijk zingbaar bestempeld, zei Jan Luth. ,,Dit was er een van de oorzaken van dat ze in Nederland nooit in hun oorspronkelijke ritme werden gezongen.’’ Het ritmisch zingen, sinds ongeveer 1945 in gebruik, is dus beslist geen terugkeer naar een vroegere situatie.

Luth liet met een beamer muziekvoorbeelden zien waaruit blijkt dat organisten en voorzangers allerlei versieringen aanbrachten bij de uiterst langzaam gezongen melodienoten en dat er tussen de regels allerlei tussenspelen werden gespeeld. Maar hoe klonk zoiets? De vooraf aangekondigde geluidsvoorbeelden bleven helaas achterwege.

In de zeventiende eeuw in Nederland een ware hausse aan nieuwe berijmingen ontstond, die de oude van Datheen uit 1566 wilden vervangen, zei Luth. Omdat ze eenzelfde aantal coupletten per psalm hadden, werden ze vaak door elkaar gezongen, soms met de oorspronkelijke Franse versie erbij. Maar hoe klonk dat? Wat zou het aardig geweest zijn de talrijke bezoekers een vel papier in de handen te drukken met voorbeelden van die berijmingen en ze die – uiterst langzaam en op hele noten – te laten zingen…

Ervaren

Ewald Kooiman begon zijn concert met Psalm 36 vers 3 van Sweelinck op het neo-barokke Van Leeuwenorgel. Hij speelde met een forse plenumregistratie, waarbij zo te horen een van de registers niet volledig was uitgetrokken, wat een nogal vals geluid opleverde. Een valse start dus. Overigens maakte hij dit wel direct goed door Psalm 22 vers 1 van Anthonie van Noordt op de fraai klinkende Prestant van dit orgel te spelen.

Op het Molzer-orgel, een zogenaamd ‘salonorgel’ voor huisgebruik maar in werkelijkheid een fors, volklinkend instrument, liet Kooiman werk van Bastiaans, Renooij en De Klerk horen. Interessante muziek, maar er waren teveel misgrepen en ritmische onnauwkeurigheden om hiervan ten volle te genieten. Bij het grote Sauerorgel kwam daar ook een te weinig creatief registratiegebruik bij. Al klonk het slotkoraal uit Jan Zwarts ‘Sombere muziek over psalm 103 vers 8’ wel origineel: met vrijwel alle stemmen van het zwelwerk, een prachtige volle klank, maar dan met een dichte zwelkast.

Bijzonder interessant waren de variaties van Samuel de Lange jr. over Psalm 72. Op bijzonder originele wijze verwerkte hij deze bekende melodie, waarbij canons te horen waren die op soms niet direct voor de hand liggende toonhoogtes klonken.

Kooiman bleek meer affiniteit te hebben met het mechanische Van Leeuwenorgel, dan met de Duitsgetinte romantische Moltzer- en Sauerorgels met hun wat indirecte pneumatische en elektro-pneumatische traktuur. Dat mag, maar van een ervaren musicus als Kooiman mag je tegelijk verwachten dat hij dergelijke problemen met een goede voorbereiding kan overwinnen. [ROEL SIKKEMA]

Mét toestemming overgenomen uit het Nederlands Dagblad.

© 2009 www.orgelnieuws.nl