Parijse organist Daniel Roth 75 jaar – exclusief interview

Vandaag, dinsdag 31 oktober, viert de Parijse organist Daniel Roth zijn 75e verjaardag. Zondag 5 november wordt daar in ‘zijn’ Saint-Sulpice in Parijs bij stilgestaan. ORGELNIEUWS sprak onlangs uitgebreid met hem toen hij in Utrecht was voor een concert op het Bätz-orgel in de Domkerk. Over onder meer hoogtepunten uit zijn carrière, toekomst, interpretatie van Franse muziek en concerteren in Nederland.

Text Example

advertentie



We treffen Daniel Roth met zijn Nederlandse registrant onder het imposante Bätz-orgel in de Dom. Hij is er op uitnodiging van Stichting Vox Humana. ’s Avonds geeft hij een concert met op het programma voor de pauze de Symphonie Romane van Widor, daarna met uitsluitend werk van Vierne.

Daags daarvoor is hij met de Thalys in Nederland aangekomen, ’s avonds mag hij zich het orgel eigen maken. Voor deze ochtend is het toch nog gelukt een studiesessie te regelen. Het is hard werken voor Daniel Roth en zijn registrant. Niet alleen vraagt het Bätz-orgel voor deze muziek het nodige aanpassingsvermogen, ook voor de vrijwilligers in de Dom valt het kennelijk niet mee. ‘Ze kwamen zelfs vragen of ik met de koptelefoon op wilde oefenen’, verzuchtte de maestro.

Toch was het niet de eerste kennismaking van Daniel Roth met het Domorgel én met Nederlandse orgels in het algemeen. Hij kent ons land al vanaf 1964 toen hij meedeed met een van de eerste edities van het Rijnstreek Orgelconcours in Arnhem. ‘Ik kan me nog goed de prachtige kerk en het Strümphler-orgel voor de geest halen. Ik bewaar goede herinneringen aan dat orgel.’ Hij eindigde dat concours als tweede.

Roth kwam na zijn eerste kennismaking in Arnhem regelmatig terug in Nederland, nu als concertorganist. Hij is erg gecharmeerd van de historische orgels in ons land. ‘Het orgel in de Domkerk is toch wel een van mijn favorieten. Het speelt zwaar, maar de klank is prachtig. En natuurlijk het Müller-orgel in de Bavo in Haarlem en het orgel in de Laurenskerk in Alkmaar. Over het algemeen kun je zeggen dat Nederlandse orgels van een zeer hoge klankkwaliteit zijn. Recent nog was ik bijzonder onder de indruk van het Hinsz-orgel in Bolsward. Een fantastisch barokorgel waarop je veel literatuur kunt spelen.’

U treedt regelmatig op in het buitenland. Hoe kijkt u naar de Nederlandse concertcultuur en waarin verschilt deze van ons omringende landen?
Ik denk dat er in Nederland een zeer levendige concertcultuur is. Nederlanders houden van orgels en orgelmuziek. Je voelt dat hier sprake is van een echte orgelcultuur. Wat Nederland zo anders maakt ten opzichte van landen als Duitsland, Engeland en de VS is het grote aantal historische orgels. En er zijn niet veel twintigste-eeuwse instrumenten. Dat is echt een wezenlijk verschil. Dat grote historische orgelbestand zie ik wel als een grote rijkdom!

En het Nederlandse publiek? In Nederland bestaat de indruk dat bezoekersaantallen dalen.
Over plaatselijke situaties kan ik natuurlijk moeilijk oordelen. Het hangt ook van de concertorganisatie af: is die goed, dan komt het publiek. Zijn de zaken niet goed georganiseeerd, dan blijven de mensen weg. Over het algemeen tref ik in Nederland goed georganiseerde concerten en een vriendelijk en waarderend publiek.

U wordt veel uitgenodigd als specialist in vertolking van Franse orgelmuziek. Die muziek uitvoeren op Nederlandse orgels, welke uitdagingen brengt dat met zich mee?
Je kunt stellen dat dit een algemeen probleem is met Franse muziek. Als je kijkt naar de geschiedenis van Franse orgelmuziek zie je dat veel werken zijn geschreven voor bepaalde registercombinaties, voor een typische klankkleur. Dat begint al in de tweede helft van de zeventiende eeuw. Oude Franse orgelmuziek draagt ook vaak de titel van een specifieke klankkleur. Voor een Basse de Trompette heb je een echte Franse trompet nodig, een trompet die direct, met attaque, aanspreekt. Een Nederlandse of Duitse trompet klinkt in Franse oren als een krachtige Basson. Maar dat is buiten de Franse orgelbouw een wereldwijd probleem als het gaat om vertolking van Franse orgelmuziek. Als je de juiste klankkleur niet hebt, is het effect van het stuk verloren.

Die traditie strekt trouwens verder naar de romantiek en de twintigste eeuw. Ook zul je deze problematiek tegenkomen bij vertolking van werken van bijvoorbeeld Franck, Widor en Vierne. Het is allemaal muziek die is geïnspireerd op klank.

Mijn ideaal is, als je Franse muziek toch op een ander, niet-Frans orgel wilt vertolken, om zo goed mogelijk de intenties van de componist te benaderen. Daarvoor moet je natuurlijk wel de oorspronkelijke klankwereld van de componist kennen. Die benaderingswijze probeer ik bij elk concert zo goed mogelijk toe te passen.

Hier in Nederland heb je vaak te maken met beperkte klavieromvang tot d3 of f3 in plaats van de vereiste g3 in muziek van Widor of Vierne. Dus moet je zoeken naar oplossingen, vjvoorbeeld door te transponeren, in het tutti een octaaf lager spelen en de zestienvoets registers weglaten. Gelukkig zijn de orgels in Nederland zo goed geïntoneerd dat ze dat aankunnen.

Dat is overigens een hele andere benaderingswijze dan iemand als Jean Guillou heeft. Guillou zegt: als ik een werk van een componist speel, wordt het mijn stuk, daar kan ik mijn eigen draai aan geven. Wanneer je bijvoorbeeld zijn Franck-opnamen beluistert, dan heeft dat niet zoveel meer te maken met de intenties van Franck. Guillou doet wat híj wil. Dat is een compleet andere benadering.

Ik heb een tijdlang met Marie-Claire Alain gewerkt. Zij had eenzelfde benadering en ideaal als Nicolaus Harnoncourt: de componist heeft altijd de hoogste authoriteit. Je volgt wat hij wil. Of het nu gaat om registratie, toucher, agogiek, rubato, etc., je speelt zijn werken volgens zijn ideeën. Daarom is het naar mijn idee ook zo belangrijk om je te verdiepen in de bedoelingen van de componist en dit ideaal na te streven.

Die benadering van interpretatie is er niet altijd geweest. Kijk maar naar negentiende-eeuwse voorbeelden als Liszt, Best en zelfs Widor in zijn Bach’s Memento. Dat heeft meer weg van de benadering van Guillou. Hoe verliep dat in Frankrijk?
In de eerste helft van de negentiende eeuw kenden wij in Frankrijk een periode van muzikaal verval. Er werd geen Bach gespeeld, geen oude muziek en er werd veel geïmproviseerd. Neem iemand als Lefébure-Wély. Hij had geen goede techniek, ook geen goede pedaaltechniek. Toen kwam Lemmens rond 1850 in Frankrijk concerteren. Hij speelde weer fuga’s van Bach. Het publiek was onder de indruk van zijn techniek. Zo ook Cavaillé-Coll die uitriep ‘Voilà, l’organiste moderne!’, de organist waarop hij zo lang had gewacht.

In de tweede helft van de negentiende eeuw zie je in Frankrijk hernieuwde belangstelling voor de muziek van vroeger eeuwen. Neem bijvoorbeeld Guilmant met zijn (nog steeds verkrijgbare) heruitgaven van oude meesters, Widor die de grote werken van Bach, zoals de Mattheuspassion, gaat dirigeren. Dat is een lijn die zich tot op heden doorzet, een lijn die ik wil voortzetten: respect voor de componist.

Maar hoe combineert u dat respect dan met uw eigen idee van interpretatie?
Als je andermans werk speelt, moet je jezelf naar mijn idee uitschakelen. Je dient de compositie door de componist, zoals Harnoncourt ook schrijft, als hoogste authoriteit te zien. Zorg dat je zijn wereld kent, zijn biografie, zijn culturele context en natuurlijk zijn instrument, zijn orgel. Doe onderzoek naar relevante orgels en registratiepraktijk. Voor Franck moet je weten hoe het Cavaillé-Coll-orgel in de Ste. Clotilde was. Dat orgel staat inmiddels zo ver af van het origineel dat we verder onderzoek moeten plegen. Verdiep je dan in documenten waarin organisten die het orgel nog hebben bespeeld die klank beschrijven, mensen als Duruflé, Fleury, etc.

U noemt nu de werken van César Franck. Er zijn organisten die zeggen dat je zijn werk pas op latere, meer gerijpte leeftijd pas écht kan spelen.
Ik denk dat het Langlais was die zei dat je minstens twintig jaar chagrin d’amour [zielsverdriet, liefdesverdriet, red.] moet hebben gehad om Franck ook echt te kunnen vertolken. Daar zit wat in. Levenservaring is nodig. Eigenlijk geldt dat voor het spelen van werk van elke goede componist. Laatst hoorde ik een briljante jonge organist Reubke [Sonate Psalm 94, red.] spelen. De nootjes waren perfect, maar daarachter…

Is dat iets van de huidige jongere generatie: briljante techniek, maar weinig diepgang?
Dat is vaak het geval, zoals er ook vaak uitzonderingen zijn. In ken enkele jonge organisten met een ongelofelijke volwassenheid voor hun leeftijd. Ik denk dat het altijd zo is geweest dat de uitzonderingen blijven.

Op uw concertprogramma’s staan werken van Bach tot nu. Zijn er voor u componisten die een bepaalde voorkeur hebben of werken die u als een hoogtepunt beschouwt?
Natuurlijk! In het algemeen houd ik ervan om verschillende werken door de eeuwen heen te spelen. Zo vind ik het heerlijk om de Chromatische Fantasie van Sweelinck te spelen. Buxtehude speel ik graag, vooral zijn Preludia, en natuurlijk De Grigny, Marchand, Franck, Widor en Vierne. Als ik nu twee specifieke componisten moest noemen dan zouden dat toch Bach en Franck zijn.

Stel, u stond voor de keuze: vanaf nu alleen nog Bach en andere barokmuziek of Franse romantiek?
Die keuze zou voor mij onbestaanbaar zijn. Beide staan in mijn ogen absoluut gelijk. Je hebt organisten als Helmut Walcha die zich hun hele leven kunnen richten op alleen Bach en Buxtehude. Ik zou mij dat niet voor kunnen stellen. Ik zie dat ook terug bij mijn zoon François-Xavier [*1971] die zich als dirigent met zijn orkest Les Siècles evenveel een vis in het water voelt bij Rameau en Bach als bij de romantiek of muziek van Pierre Boulez. Al moet ik zeggen dat ik mij niet zo actief bezighoud met avant-garde…

Op 31 oktober bereikt u de leeftijd van 75 jaar. Hoe wordt dat gevierd?
In de Saint-Sulpice wordt dat op zondag 5 november gevierd. Tijdens de mis van 11.00 uur beleeft de ‘Missa beuronensis’ haar Franse première. Deze miszetting schreef ik twee jaar geleden voor de monniken van de abdij van Beuron in Zuid-Duitsland. Het is een zetting in de sfeer van de missen van De Grigny en Couperin, dus alternerend tussen cantores en orgel. We hebben het werk destijds samen uitgevoerd in de abdij. Deze zondag komt de schola van vijf of zes monniken naar de Saint-Sulpice. Tijdens de Audition, het orgelconcert om 12.00 uur aansluitend op de mis, zullen ze Gregoriaans zingen, passend bij het feest van Allerheiligen. Daar omheen zal ik dan improviseren. ’s Middag wordt een boek gepresenteerd, een liber amicorum, uitgegeven in Duitsland. ‘Licht im Dunkel’ is de titel. Het bevat meer dan vierhonderd pagina’s, waarvan ik er samen met mijn assistent Pierre-François Dub-Attenti honderd mocht vullen met een artikel over interpretatie.

Bij het bereiken van een mijlpaal als uw 75e levensjaar kijkt u waarschijnlijk ook terug op eerdere mijlpalen in uw leven. Specifiek kijkend naar uw jaren als organist, wat zijn hoogtepunten voor u?
Veel, veel, zeer veel. Als me daar een van bij blijft is het wel het bijzondere concert in de Saint-Sulpice met mijn zoon en dirigent François-Xavier. Samen met zijn ensemble Les Siècles hebben we de Derde Symphonie, de ‘Orgelsymphonie’, van Saint-Saëns mogen uitvoeren in de Saint-Sulpice. Verder heb ik met veel plezier samen met hem geconcerteerd, onder andere in het Orgelconcert van Poulenc. Wat ik ook niet vergeet is de eerste uitvoering van mijn orkestwerk Licht im Dunkel, geschreven voor de stad Ludwigshafen, opnieuw met mijn zoon François-Xavier. Zijn orkest speelt overigens altijd met authentieke instrumenten. Dus Rameau met instrumenten uit die tijd, maar in eenzelfde concert kunnen ze ook Stravinsky spelen op instrumenten uit het begin van de twintigste eeuw. [Trots] In een interview vertelde hij dat hij dat van zijn vader had…

U heeft dus invloed gehad op uw zoon François-Xavier als inmiddels gevierd dirigent. Heeft u dat ook nog als docent?
In 2007 ben ik gestopt met mijn docentschap aan de Musikhochschule in Frankfurt, maar ik word nog steeds gevraagd voor masterclasses. Daarnaast heb ik nog enkele privéleerlingen, voor zover mijn werk als organist en componist dat toelaat.

Wat wilt u als orgeldocent uw studenten meegeven?
Wanneer je lesgeeft is een van de belangrijkste reacties van de student de vaardigheid om de docent te imiteren. Wanneer een student problemen ondervindt, dient de docent het voorbeeld te geven. Het is een grote kwaliteit van de student dat hij exact weet te spelen wat de docent vraagt. Het is heel belangrijk dat hij de vaardigheid en flexibiliteit heeft om zich direct aan te passen. Dat probeer ik altijd te motiveren en van mijn studenten te vragen. Dat aanpassingsvermogen komt later altijd van pas. Daarna mag een student natuurlijk zijn eigen keuzes maken.

Spreken over studenten is spreken over de toekomst. Hoe ziet u die? Is er toekomst voor het orgel en orgelmuziek?
Dat hangt sterk af van de plaats. Soms is er al veel belangstelling voor het orgel en soms niet. Maar altijd geldt dat je als organist ontzettend hard moet blijven werken om mensen met het orgel bekend te maken of te houden. Helaas zie je op sommige plaatsten dat organisten dat niet doen. Dan blijft het publiek weg. Als een organist mensen om zich heen verzamelt die hem helpen het orgel aan de man te brengen – met concerten, met vergroten van historische besef van het instrument – dan zul je resultaat zien. Maar het blijft altijd hard werken!

Wat betekent dat voor je muziekkeuze als actieve, hardwerkende organist?
Je moet je opstellen als docent. Geef uitleg bij wat je speelt en maak het ook zichtbaar. In de Saint-Sulpice laten we op een groot scherm zien hoe de organist aan het werk is, afgewisseld met ander beeldmateriaal van componisten, met teksten. Wees een pedagoog! En, wees voorzichtig met avantgarde muziek. Doseer dat.

Improviseren is ook een belangrijk onderdeel van uw activiteiten. Hoe belangrijk is het voor een organist om die kunst machtig te zijn?
Improvisatie tref je vooral in de landen met een grote orgelcultuur. Duitsland, Frankrijk en ook Nederland kennen een zeer lange traditie van improviseren. Ik denk dat het vooral belangrijk is in kerkdiensten. In de katholieke traditie – meer nog dan de protestantse – met van zondag tot zondag wisselende liturgische teksten en feestdagen is het belangrijk dat een organist de muziek weet te creëren die bij de sfeer van het moment past. Daarvoor is improvisatie haast een vereiste. Maar ook daarbuiten, tijdens concerten, heeft improvisatie absoluut zijn functie.

Over uw eigen toekomst. Heeft u nog plannen ? Cd-opnamen, composities?
Jazeker, er zijn nog steeds plannen! Ik word regelmatig gevraagd voor opdrachtwerken. Op 3 oktober [2017 red.] gaan in Mainz twee nieuwe werken van mij voor koor, orgel en orkest in première. Voor de jaarlijkse, nationale, oecumenische viering van de Dag van de Duitse Eenheid in de Dom heb ik een Antwortpsalm en een Liedkantate geschreven. En voor het jubilerende orgel in de Dom van Bamberg ben ik ook gevraagd een nieuw werk te schrijven. Wat opnames betreft: niet zozeer een cd, maar er komt wel een geheel aan Louis Vierne gewijde dvd met onder andere delen uit zijn zes orgelsymphonieën.

In Nederland moeten organisten in dienstverband vaak stoppen bij het bereiken van hun pensioengerechtigde leeftijd. Sommigen mogen langer aanblijven. U mag zich op u 75e nog steeds organiste-titulaire van de Saint-Sulpice noemen.
In Frankrijk is dat misschien niet zo rigide als in Nederland, maar de situatie is op veel plaatsen dezelfde. In Parijs, in Frankrijk, is het de leidinggevende pastoor van een parochie die daarover beslist. Er zijn inderdaad organisten die op hun 65e zijn gevraagd hun positie op te geven. Uiteindelijk hangt het helemaal af van de relatie tussen de organist, de pastoor en de parochianen. Die is in de Saint-Sulpice zeer goed. Daar mogen we als organisten ook blij mee zijn. Dat is altijd zo geweest, kijk maar naar mijn voorgangers Widor [tot zijn 90e, red.], Dupré [tot zijn dood in op 85-jarige leeftijd 1971] en Grünenwald [tot zijn dood op 71-jarige leeftijd in 1982].

Dus u blijft verlopig nog verbonden aan de Saint-Sulpice?
[glimlacht] Het is God die dat beslist. Daar hebben wij niets over te zeggen…

 


Daniel Roth

  • 31 oktober 1942, geboren in Muhlouse, Elzas (F)
  • Studie orgel aan conservatorium in Muhlouse
  • 1960: studie Conservatoire de Paris (o.a. bij Maurice Duruflé en Rolande Falcinelli)
  • Studie bij Marie-Claire Alain
  • 1963: vervangend organist Sacré-Coeur Parijs naast Rolande Falcinelli
  • 1971: winnaar Grand Prix de Chartres (interpretatie en improvisatie)
  • 1973: titulair organist Sacré-Coeur Parijs
  • 1973-1979: docent conservatorium van Marseille
  • 1979-1988 docent conservatorium van Straatsburg
  • 1985: titulair organist Saint-Sulpice Parijs
  • 1995-2007: docent Musikhochschule Frankurt
  • Actief als concertorganist, docent en componist
  • Maakte vele opnames met werk van onder anderen Bach, Guilmant, Franck, Vierne en Dupre
  • Onderscheidingen: Chevalier de la Légion d’Honneur / Officier de l’Ordre des Arts et des Lettres / Honorary Fellow of the Royal College of Organists / Preis der Europäischen Kirchenmusik in Schwäbisch Gmünd / Internationaler Albert Schweizer Preis

 

Dit interview kwam tot stand met dank aan Stichting Vox Humana

 

Lees ook

Roth krijgt Amerikaanse onderscheiding
Internationale Schweitzerprijs uitgereikt aan Daniel Roth

 

© 2017 beeld www.organpromotion.de

2 Comments

  1. Vandaag, 5 nov 2017 was ik weer in de Saint-Sulpice met haar schitterende CAVAILLE-COLL orgel. Volmaakt instrument.
    De improvisaties van Daniel waren erg de moeite waard en in het slot van de Audition klonk het orgel zeer groots en zwaar. Altijd een belevenis in deze kerk te zijn.

  2. Heel interessant, maar toch jammer dat Roth zich niet uitspreekt over zijn rol als kerkmusicus en de voortrekkersfunctie die hij in Frankrijk daarvoor zou/had kunnen betekenen….

Reacties zijn gesloten bij dit onderwerp.