‘Dat waren nog eens tijden’ [ 22 ]

In de column ‘Dat waren nog eens tijden’ blikt verhalenverteller, organist en orgelliefhebber Bert Rebergen zo nu en dan terug op de orgelwereld van enkele decennia geleden. In deze aflevering van de column: ‘Kerst in Parijs’.

Text Example

advertentie



Voor veel orgelliefhebbers een heuse pelgrimage: Parijs. Niet verwonderlijk. Men vindt er een keur aan wereldberoemde en dikwijls prachtige instrumenten. In mijn geval duurde het best nog wel even eer de lichtstad voor het eerst werd bezocht en ik oog in oog kwam te staan met al die heerlijkheden. Behalve de orgels van bijvoorbeeld de Saint Sulpice, La Madeleine en de St. Etienne-du-Mont moest natuurlijk ook het orgel van de Notre-Dame worden bezocht.

Mijn eerste bezoek in 1991 deed me later denken aan de gortdroge opmerking van componist en orgelfanaat Howard Goodall die, in zijn bijzonder aardige documentaireserie over het orgel, in Salamanca bij het ‘oudste orgel ter wereld’ staat. Hij opent de luiken en merkt teleurgesteld zoiets op als: ‘Dit doet vooral aan Ikea denken.’, waarna hij de kijker een lege orgelkast laat zien.

In 1991 was in het Notre-Dame-orgel geen orgelpijp te bekennen. Pas in 1992 was de ingrijpende  restauratie klaar, al bleef het nog wel een poosje tobben met het nieuwe computersysteem en waren velen teleurgesteld in de klank van het instrument.Toen we met een aantal orgelvrienden op kerstavond 1992 de leeglopende cathédrale binnenliepen – de mis van half zeven was voorbij – hoorde ik voor het eerst het orgel en viel de klank mij inderdaad niet mee.

In een gekochte ‘Pariscope’ hadden we gelezen dat Philippe Léfèbvre zou spelen. Hij donderde er bij binnenkomst een angstaanjagend postludium uit, maar het leek alsof een gigantisch elektronisch orgel deze klanken verspreidde. Niets herinnerde ons nog aan het orgel dat we kenden van de Cochereau-opnames die thuis zo dikwijls waren gedraaid.

Wat was er nog over van het vlijmscherpe chamadewerk uit de tijd van Pierre Cochereau?

Daarbij stilstaand, kunnen we niet om die prachtige anekdote heen uit de jaren zeventig: Het Amerikaanse congres wilde niet dat de Frans/Britse Concorde zou landen op de vliegvelden in de Verenigde Staten. Dit vanwege de geluidsoverlast. Pierre Cochereau ontdekte dat de Concorde voor 108 decibels aan geluid wist te produceren, maar dat zijn orgel de 114 decibels haalde. Toen de organist van de Notre-Dame daarom gekscherend voorstelde om Amerikaanse organisten, ter bescherming van hun gehoor, niet meer uit te nodigen voor een te geven orgelconcert, werd hij door liefhebbers van de luchtvaart op handen gedragen.

Na dit ‘Sortie de la Messe’ door organist Léfèbvre stroomde de kathedraal vol voor de nachtdienst. Om 19.40 uur zaten wij op een stoeltje en om 20.10 uur leek de kerk reeds vol. Geen stoel was meer vrij en als iemand zijn zitplaats verliet voor een bezoek aan het kleine kamertje vond hij deze na terugkomst bezet. Het leverde heftige discussies op die ik kende van de beruchte kaas-commercial: ‘Ou est le Paturain?’

Het publiek bleef binnenstromen, hing tegen pilaren en zat op de grond. Zovele duizenden mensen had ik nooit in een kerk bij elkaar gezien. Pas om 22.00 uur werden de festiviteiten ingezet met een orgelconcert. Het orgel was alleen bij luide passages te horen. Er was te veel rumoer. Van 23.00 uur tot middernacht volgde de Maîtrise met een eveneens overbodig koorconcert. Tot dat tijdstip bleef de kerk volstromen en vijf minuten voor twaalf wist men die toestroom een halt toe te roepen. De grote deuren onder het orgel gingen open. De immense klokken galmden over het plein, waarop nog eens honderden bezoekers waren verzameld.

Het urenlang zitten op een gammel rieten stoeltje is niet aan te bevelen en dan te bedenken dat het feest pas om twaalf uur écht van start gaat. In de rumoerige kathedraal werd het doodstil en een zeer mystiek klinkend ‘Puer natus est’ vulde, samen met enorme wierookwolken, de kerk. De pijnlijke rug werd direct vergeten en er volgde een indrukwekkende mis. Deze werd geleid door de vorige kardinaal, de – dit in tegenstelling tot de huidige kardinaal André Vingt Trois – altijd glimlachende Jean-Marie Lustiger.

Toch speelde juist hij – zo verzekerde een orgel minnende Fransman me ooit – een bepalende rol in de opvolging van Cochereau. Hij wenste geen ‘eenzame sterspeler’ meer op de orgelbank, maar juichte het idee toe om meerdere titularissen te laten spelen en zo de (te) grote aandacht voor het orgel en de organist in en rond de mis aan banden te leggen.

Geen liefhebber, dus.

Philippe Léfèbvre kent het orgel door en door en liet vooral in rustige improvisaties horen dat niet al het schoons uit de ‘Cavaillé-Coll’ was gerestaureerd. Om 01.30 uur klonk het uitleidend orgelspel. Het sortie ‘Il est né, le divin Enfant’, moet zelfs in de voorsteden van Parijs te horen zijn geweest.
Zes uur in de kerk, terwijl je op zondag in Nederland soms al snel op je horloge gaat kijken.

Als onervaren Parijs-bezoekers ontdekten we dat de metro’s tijdens die nachtelijke uren niet meer rijden. Met veel moeite wisten we een taxi staande te houden en stapten we met zijn vieren om 02.15 uur in een gammele Peugeot. Met de versnelling continue in ‘z’n drie’ – schakelen deed de bejaarde en brood etende chauffeur niet – werden we naar ons hotel vervoerd.

Om 03.15 uur ging het bedlampje uit. Toch zaten we de volgende morgen, zo fris als een hoentje, om tien uur op diezelfde nare rieten stoeltjes, dit keer in de Saint Sulpice. De improviserende Daniel Roth deed onze pijnlijke rug opnieuw snel vergeten en toen een priester ons de weg wees naar de orgeltrap en ons uitnodigde naar de speeltafel te komen, bleken wij, ondanks een lange kerstnacht, over een uitstekende conditie te beschikken.

Sterker nog … wij kwamen met haast.


Bert Rebergen (*1969) is vooral onderwijsman en verhalenverteller, maar orgelmuziek mag zich in zijn grote belangstelling verheugen, niet alleen passief maar ook in de praktijk. In 1988 werd hij organist in Veenendaal. Daar en daarbuiten bespeelt hij, tot de dag van vandaag, menig instrument. Sinds 2009 treedt hij als verteller en presentator op in het gehele land.

© 2016 beeld Bert Rebergen

 

Nederlandse Orgelkalender 2017

2 Comments

  1. Het ‘idee om meerdere titularissen te laten spelen’ in de Parijse kathedraal was geen nieuwigheidje van kardinaal Lustiger. Hij greep gewoon terug naar een oud gebruik, waarbij er ook vier organisten waren, die weliswaar niet simultaan werkten maar elk een eigen ‘quartier’ hadden (waarvoor ze overigens moesten betalen, als waren het marktkramers …). Net voor de Franse Revolutie waren de vier organisten J.J. Beauvarlet-Charpentier, A.L. Couperin, A. Deprez en Cl.B. Balbastre.

    • Dat is juist, maar het is evenzo een feit dat Lustiger niet al te gelukkig was met de sterrenstatus van Cochereau en met de ‘hoofdrol’ die het orgel in de mis speelde. Uiteindelijk is er zo veel niet veranderd. Het orgel speelt thans een onveranderd bepalende rol in en rond de missen. En nog steeds blijven zeer veel bezoekers wachten tot de laatste klanken van het ‘Sortie’ zijn uitgegalmd en wordt er – wie er ook speelt – bedankt met een enthousiast applaus.

Reacties zijn gesloten bij dit onderwerp.